| 24329 |
houtworm |
houtworm:
houtwormen (mv.) (P218p Borlo),
milver:
meͅlvər (P218p Borlo),
milveren (mv.) (P218p Borlo)
|
houtworm [Lk 01 (1953)] || wormpje dat gangen graaft in het hout van meubels enz. [meemel, muitel, meutel] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
| 17565 |
huid |
vel:
vel (P218p Borlo),
(mv)
vɛlǝ (P218p Borlo)
|
[L 29, 44]de huid (van de mens) [ZND 29 (1938)]
I-11, III-1-1
|
| 18647 |
huifkar |
huif:
zijden, zwarte muts met pluimen of bloemen, gedragen `s zondags
hāf (P218p Borlo)
|
huifkar, in de betekenis van hoofddeksel; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
| 19693 |
huis, woning |
huis:
hās (P218p Borlo)
|
huis [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
| 33642 |
huisakker |
huisgoed:
hāsxoǝt (P218p Borlo)
|
Aan het erf grenzende akkergrond. [N 5AøIIŋ, 76d en 76e; N 6, 33a; A 10, 3 en 4; JG 1b, add.; L 19b, 1a; monogr.]
I-8
|
| 19673 |
huishouden |
huishoud:
hāshēͅ (P218p Borlo)
|
Wat een armzalig huishouden [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
| 24172 |
huismus, mus |
mus:
møs (P218p Borlo, ...
P218p Borlo)
|
mus [ZND 01 (1922)], [ZND 14 (1930)]
III-4-1
|
| 33609 |
huisweide |
bleek:
bleͅi̯k (P218p Borlo)
|
I-7
|
| 19089 |
iemand uitschelden |
grijnzen:
imand grinsen (P218p Borlo),
kijven:
imand kijven (P218p Borlo)
|
Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)]
III-1-4
|
| 20444 |
iemands overlijden aanzeggen |
noden:
znd 32, 71;
nuiën (P218p Borlo)
|
de buren en kennissen op iemands begrafenis uitnodigen [ZND 32 (1939)]
III-2-2
|