18839 |
bezadigd |
bedaard:
bedaard (L428p Born)
|
zeer kalm [bezadigd, bedaard, gemoedereerd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19613 |
bezem |
bezem:
bɛ̝səm (L428p Born),
straatbezem:
sjtraotbessem (L428p Born),
straotbessem (L428p Born)
|
bezem [RND] || bezem (soorten) [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19729 |
bezemsteel |
steel:
stēl (L428p Born)
|
bezemsteel [RND]
III-2-1
|
19302 |
bezig |
bezig:
bezig (L428p Born)
|
werkzaam aan of met iets bezig zijn [bezig, onledig, ollig, doende, gesteld [zijn aan]] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21299 |
bezoek |
bezoek:
bezeuk (L428p Born)
|
de personen die op bezoek komen [bezoek, visite, volk] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21509 |
bezoeken |
opzoeken:
opzeuken (L428p Born)
|
een zieke bezoeken [randen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18827 |
bezorgd |
bezorgd:
bezurgd (L428p Born)
|
ongerust zijn, vol kommer en zorg zijn (d) [betusseld, betimperd, zorg hebben] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19298 |
bezwaarlijk |
kwalijk:
koliek (L428p Born)
|
zwaar vallend [bezwaarlijk, kwalijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18009 |
bezwijming |
onmacht:
onmacht (L428p Born)
|
Bezwijming: flauwte, onmacht (kwalijkte, kwalijkvaart, zwijm, zwijmel). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23200 |
bidden |
bidden:
bidden (L428p Born)
|
Het in dezelfde richting met de kop vooruithangen, voordat de bijen aanstalten maken aan te vliegen. [N 63, 35]
II-6
|