25122 |
donderslag |
hommelslag:
hommel slaàg (L428p Born)
|
hevige donderslag [ketterslag, kletteraar] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25118 |
donderx |
hommel:
hómmel (L428p Born)
|
onweer [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25022 |
donker worden, duisteren |
duisteren:
duisteren (L428p Born)
|
donker worden [duisteren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25021 |
donker, duisterx |
duister:
duister (L428p Born),
duuster (L428p Born, ...
L428p Born)
|
donker [donkel, duuster, domp] [N 06 (1960)] || niet of weinig verlicht [donker, duister, deemster] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24138 |
dons, nestveren |
duivelshaar:
duivelshoar (L428p Born)
|
het haar van jonge vogels die nog geen veren hebben (stapveren, duivelshaar, paddehaar) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
20324 |
dood (bn.) |
dood:
dôêt (L428p Born)
|
dood; ¯t kindje was - eer (dat) ze ¯t konden dopen [RND]
III-2-2
|
20325 |
dood (zn.) |
dood:
doad (L428p Born)
|
de toestand die intreedt bij het eindigen van het leven [dood, overlijden, versterf, verscheiden, einde] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
21154 |
doodlopende weg |
keerweg:
keerweig (L428p Born)
|
een doodlopende weg (cul-de-sac, keerweg) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20438 |
doodskleed |
doodsmantel:
dwatsmentəl (L428p Born)
|
doodskleed; hoe noemt men het doodskleed (hinnekleed, reekleed, regenkleed, enz.)? Moet dit kleed aan bepaalde voorwaarden voldoen? [VC 03 (1937)]
III-2-2
|
25123 |
dooien |
t slaakt]:
aafgaon (L428p Born),
dó-aje (L428p Born),
dôôje (L428p Born)
|
dooien [t weer gaat af [N 22 (1963)]
III-4-4
|