24304 |
jonge brasem |
bliek:
WLD
bliek (L428p Born)
|
De jonge brasem is zilverglanzend (bleek, bliek) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
34551 |
jonge gans |
gansje:
gɛi̯skǝ (L428p Born),
jonge gans:
joŋ gou̯zǝ (L428p Born)
|
De benamingen in dit lemma duiden in het algemeen op een jonge gans. In vraag A 6, 5c werd gevraagd naar de dialectbenamingen voor "pasgeboren ganzen". De antwoorden zijn ook in dit lemma opgenomen. Hierdoor komen er onder andere (-)kuiken-opgaven voor. [L 34, 15; JG 1a; A 6, 5c; A 2, 42; monogr.]
I-12
|
34448 |
jonge geit |
geitje:
gęi̯tjǝ (L428p Born)
|
[N 19, 71a; N 77, 75; A 9, 21; JG 1a; monogr.]
I-12
|
34481 |
jonge kip |
pul:
pø̜l (L428p Born)
|
Bedoeld wordt de jonge kip die bijna aan de leg is of net legt. [N 19, 40d; R 14, 23b; R 3, 39; A6, 1b; JG 1a, 1b; L 1a-m; Gwn; Vld.; S 27, add.; monogr.]
I-12
|
20159 |
jongen |
jong:
jong (L428p Born, ...
L428p Born)
|
jongen [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20365 |
jongen met wie een meisje verkering heeft |
jong:
jong (L428p Born),
liefste:
leeste (L428p Born),
lēēfste (L428p Born)
|
de jongen met wie men verkering heeft [caprice, flip, vrijer] [N 87 (1981)] || Hoe noemt men den jongen met wien men verkeering heeft? (Hoe noemt men hem, wanneer men met hem verloofd is?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20380 |
jongen met wie men verloofd is |
jong:
jong (L428p Born),
verloofde:
vərloofdə (L428p Born)
|
Hoe noemt men hem, wanneer men met hem verloofd is? (Hoe noemt men den jongen met wien men verkeering heeft?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
24177 |
jongste vogeltje uit het nest |
kakjong:
kakjong (L428p Born),
kwebbel:
kwebbel (L428p Born)
|
een jonge vogel die nog niet kan vliegen (kakjong) [N 83 (1981)] || jongste vogel uit het nest (kakkenestje) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
21336 |
juffrouw |
juffrouw:
juffrouw (L428p Born)
|
hoe spreekt u een ongetrouwde vrouw aan? [juffer, juffrouw, juf, uffrouw] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
17607 |
jukbeen |
koon:
koon (L428p Born)
|
Jukbeen: het wangbeen onder het oog (koon). [N 84 (1981)]
III-1-1
|