24198 |
krijsen |
kweken:
kwaken (L428p Born)
|
een hard schreeuwend geluid maken, gezegd van vogels (kèken, krijsen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
17861 |
krioelen |
krievelen:
krivelen (L428p Born)
|
Krioelen: zich in alle richtingen dooreen bewegen (event. met veel lawaai) (krioelen, broeliën, krielen, kriewelen, kriemelen, wriemelen, wriemelen, grimmelen, wemelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18071 |
kroep |
kroep:
krop (L428p Born)
|
Kroep: ontsteking van het strottehoofd en de luchtpijp die door afzettingen op het slijmvlies gevaar van verstikking met zich meebrengt (kroep, krop, pip). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25010 |
krom, met bochten |
krom:
kromp (L428p Born)
|
afwijkend van een rechte lijn met een of meer bochten [krom, kromp, slom] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17894 |
krommen, ombuigen |
buigen:
buigen (L428p Born)
|
Krommen: een kromme, gebogen vorm doen aannemen (krommen, buigen, draaien). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20591 |
kroppen, gezegd van voedsel |
schurgen:
sjörgen (L428p Born)
|
Hoe noemt U: In de slokdarm blijven steken, gezegd van een hap voedsel (kroppen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20658 |
kruiden, specerijen |
kruiden:
WLD
kréújen (L428p Born)
|
De kruiden die bij de bereiding bij groente of vlees gevoegd worden om de smaak van het gerecht te verbeteren, in het algemeen (kruid, toekruid, specerij). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
21560 |
kruidenier |
kruidenier:
kruideneer (L428p Born)
|
een winkelier, kleine handelaar in koffie, thee, rijst, meel, zout, zeep, gedroogde vruchten, specerijen enz. [kruidenier, epicier, komenij] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20587 |
kruidenjenever |
jonge klare:
jong klaore (L428p Born)
|
kruidenjenever; Hoe noemt U: Jenever met kruiden (pop) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22580 |
kruidwis |
kruidwis:
kroetwösj (L428p Born, ...
L428p Born)
|
kruidwis [N 06 (1960)]
III-3-2
|