24925 |
laag grond |
laag:
loag (L428p Born)
|
laag grond [laag, scheel, bank] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33649 |
laagliggende akker |
laagte:
liǝgdǝ (L428p Born)
|
Een aantal woordtypen duiden niet zozeer op een afgebakend perceel, een akker, maar meer algemeen op laagliggende grond. [N 11, 2b]
I-8
|
33650 |
laagte in een akker |
kuil:
kūl (L428p Born)
|
Laagte of kuil waar de grond steeds vochtig blijft of waar water blijft staan. [N 11, 3a, N 11, add.; Vld.; monogr.]
I-8
|
18301 |
laars tot of boven de knie |
laars:
laarze (L428p Born)
|
Hoe noemt men de laarzen (die tot of boven de knie reiken)? [DC 09 (1940)]
III-1-3
|
28866 |
lade in de kleermakerstafel |
la:
lā (L428p Born)
|
De lade in de kleermakerstafel, waarin men opbergt wat nog niet wordt behandeld. Volgens de informant van Q 198 was er geen lade in de tafel. [N 59, 1b]
II-7
|
18147 |
lam |
lam:
lamp (L428p Born),
lāmp (L428p Born),
lammetje:
lɛmkǝ (L428p Born),
schaapje:
šø̜pkǝ (L428p Born)
|
Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.]
I-12
|
21145 |
landauer |
landauer:
landauer (L428p Born)
|
een vierwielig rijtuig voor vier personen met afzonderlijke beweegbare voor- en achterkap [landauer] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33640 |
landerijen |
akker:
akǝr (L428p Born),
land:
lɛnjtj (L428p Born)
|
Het geheel van bebouwde akkers, weilanden en velden, behorend bij een boerderij. [N 6, 33a; N 5A, 76d; A 10, 3; A 11, 4; A 20, 1b; JG 1b, 1d; L 37, 11a; L 38, 23; L 44, 27; Vld.; monogr.]
I-8
|
32822 |
landrol |
wel:
wɛl (L428p Born)
|
De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.]
I-2
|
24917 |
landstreek |
streek:
streek (L428p Born)
|
landstreek, gebied dat door bijv. tradities, landschap, taal enz een zekere eenheid vormt [contrei, streek, strom] [N 81 (1980)]
III-4-4
|