19600 |
bord |
telloor:
təly(3)̄r (L289h Boshoven)
|
etensbord
III-2-1
|
19497 |
borstel |
borstel:
börstel (L289h Boshoven, ...
L289h Boshoven,
L289h Boshoven),
kwasp:
kwasp (L289h Boshoven, ...
L289h Boshoven,
L289h Boshoven)
|
borstel [DC 15 (1947)] || kwastachtige borstel [DC 15 (1947)] || schrobber (van takjes) [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
34258 |
boter |
botter:
buǝtǝr (L289h Boshoven)
|
Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I]
I-11
|
32556 |
boterkorf |
botermand:
buǝtǝrmaŋ (L289h Boshoven)
|
Rechthoekige mand met hengsel en aan de bovenzijde soms twee kleppen. Zie ook afb. 289. De boterkorf werd volgens het Venrays woordenboek (pag. 105) vroeger gebruikt door boeren om daarmee hun zelfgemaakte boter naar de markt te brengen. [N 20, 50; N 40, 97; N 40, 111; N 40, 112; N 40, 113; monogr.]
II-12
|
19517 |
botervlootje |
boterpot:
booterpot (L289h Boshoven),
botervlootje:
būətərvly(3)̄ətjə (L289h Boshoven)
|
botervlootje [DC 23 (1953)]
III-2-1
|
33644 |
bouwland |
land:
lant (L289h Boshoven),
lānt (L289h Boshoven)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|
19682 |
bouwval |
keviep:
kəvip (L289h Boshoven),
schevaak:
sxəvā.k (L289h Boshoven)
|
bouwval || oud en bouwvallig bouwsel
III-2-1
|
30325 |
bovenlicht |
bovenlicht:
bōvǝlēxt (L289h Boshoven),
kopraam:
kǫprām (L289h Boshoven),
spinnekop:
spenǝkǫp (L289h Boshoven)
|
Zie kaart. Met de term 'bovenlicht' kan zowel een vast raam boven een (voor)deur als het al dan niet naar binnen openklappend bovenste deel van een raam worden bedoeld. De woordtypen 'waaier', 'waai', 'spinnekop', 'deurlicht' en 'deurvenster' duiden specifiek een vast raam boven een deur aan. [S 4; L 1 a-m; L 22, 10; L B1, 170; N 55, 54a; A 46, 10a, add.; A 46, 10c; A 49, 10; monogr.]
II-9
|
19406 |
braadpan |
braadpan:
brōͅtpan (L289h Boshoven),
kasserol:
kəstroͅl (L289h Boshoven),
kelle:
keͅlə (L289h Boshoven)
|
braadpan || gietijzeren braadpan, ketel || kookpan, braadpan
III-2-1
|
25649 |
braak |
braak:
brāk (L289h Boshoven)
|
Houten toestel om de vlas- en hennepstengels te kneuzen en de houtachtige delen, de scheven (zie het lemma ɛschevenɛ), grotendeels te verwijderen. Van jongere datum is een machine waarin, tussen in elkaar grijpende tandrollen, de houtachtige stengel van de plant in kleine stukjes wordt gebroken (Brouwers, pag. 93). Zie afb. 67.' [N 48, 16b; monogr.]
II-7
|