20437 |
afleggen van een dode |
afleggen:
aaflègke (L360p Bree),
lijken:
znd 32, 20;
lieken (L360p Bree)
|
een doode lijken (vooraleer hij gekist wordt) [ZND 32 (1939)] || een lijk reinigen en met het doodsgewaad bekleden, meestal tevens van het bed afnemen [afleggen, lijken, ontwaden] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
28615 |
aflegger |
aflegger:
āflē̜i̯gǝr (L360p Bree)
|
Degene die de handeling, zoals beschreven in het vorige lemma, uitvoert. In L 354 en 356 werd uitdrukkelijk aangegeven dat de aflegger ook de schoven bindt. [N 15, 15c; JG 1a, 1b]
I-4
|
17722 |
afloeren, bespieden |
afkijken:
afkieken (L360p Bree),
afloeren:
aflōrə (L360p Bree),
ââflooren (L360p Bree),
afspieden:
aafspieën (L360p Bree),
uitloeren:
ôêtlore (L360p Bree)
|
iets bespieden [ZND 32 (1939)] || kijken: afloeren [aafvinke] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25337 |
afpassen met de voet, aftreden |
aftreden:
aaftrèje (L360p Bree)
|
de lengte bepalen door stappen [aftreden] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23734 |
afraffelen |
aframmelen:
aaframmele (L360p Bree)
|
(te) snel bidden, een gebed afraffelen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19872 |
afrikaantje |
afrikaantje:
Bree Wb.
afrikaantsje (L360p Bree),
stinkerd:
stinkerd (L360p Bree),
stinkertje:
-
stinkerke (L360p Bree),
Bree Wb.
stinkerke (L360p Bree)
|
Afrikaantje (tagetes patula). De bladeren zijn samengesteld en tevens ovaal. De bloemkorfjes staan op zeer verdikte stelen. Het zijn lage plantjes, welke vaak gebruikt worden voor randen en mozaïek-perken. De bloemen zijn donkergeel, meest met bruin gekle [DC 54 (1979)], [N 92 (1982)]
III-2-1
|
34245 |
afromen |
afblazen:
ā.vblō.zǝ (L360p Bree),
afromen:
ā.frou̯mǝ (L360p Bree)
|
De room van de melk scheppen. Men kon de room van de melk scheiden door met een houten latje de room tegen te houden, terwijl de ontroomde melk door de tuit van de in schuine stand gehouden roomschotel wegvloeide. Een andere methode was de melk overgieten of aflaten in een andere kruik of emmer, terwijl men de aan de oppervlakte gevormde room tegenhield door blazen. Een modernere manier van scheiden van room en melk gebeurde met de melkmachine of centrifuge. [A 23, 3; Lu 1, 3; JG 1a, 1b, 1d; Vld.; monogr.]
I-11
|
32755 |
afschepschop |
schoep:
šōp (L360p Bree)
|
Een afschepschop is een schop die men gebruikt bij het spitten, om de ruwe en vaak begroeide bovenlaag van de uit te spitten voor af te scheppen en in de open voor te deponeren. Vergelijk ook het vorige lemma. Zoals uit enkele termen blijkt, betreft het vaak een schop die ook voor ander schepwerk gebruikt wordt. [N 11A, 149b; N 18 add.; div.]
I-1
|
25089 |
afscheuren, afritsen |
afscheuren:
aafsjiêre (L360p Bree)
|
afscheuren [rippen, afritsen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33312 |
afsnijden met de sikkel |
snijden:
snęi̯ǝ (L360p Bree)
|
[L B2, 281; Lu 1, 16.2; monogr.; add. uit N Q, 11c]
I-5
|