20288 |
grootvader |
bon-pa:
bompa (L360p Bree),
kindertaal
bompa (L360p Bree),
grootvader:
groetvajer (L360p Bree),
gruutvader (L360p Bree),
grŭŭtvaajər (L360p Bree),
grŭŭtvāādər (L360p Bree),
grote pa:
kindertaal
gruutepa (L360p Bree)
|
grootvader [ZND 35 (1941)] || grootvader (gemeenzaam/kindertaal) [ZND 35 (1941)]
III-2-2
|
33317 |
grote boerderij |
geleg:
gǝlēx (L360p Bree),
gǝlɛ̄x (L360p Bree)
|
Als grootte-aanduiding geven de informanten doorgaans "minstens 10 hectare" op; soms noemt men ook de maximum-grootte erbij, bijvoorbeeld: "van 20 tot 40 ha". Het aantal paarden is vaak ook criterium om van een "groot bedrijf" te spreken, bijvoorbeeld "boerenhof met paarden" (L 213). In het Leuvens materiaal, lijst 35, vraag 59 is gevraagd naar geleg of geleeg, met de betekenis "boerderij met grote landerijen". Naast specifieke termen vindt men tussen de opgaven ook enige omschrijvingen, vooral met behulp van het bijvoeglijk naamwoord groot. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c en 3a; L 22, 1a; L 35, 59; monogr.; add. uit L 38, 22]
I-6
|
24750 |
grote egelskop |
waterlis:
Bree Wb.
waterlis (L360p Bree)
|
Grote egelskop (sparganium ramosum 40 tot 150 cm grote plant. De stengels zijn vertakt; de bladeren zijn driehoekig; de vrouwelijke bloemen in 1 tot 3 bolvormige bloeiwijzen onderaan, de mannelijke bovenaan. Bloeitijd van juli tot september (driekant, w [N 92 (1982)]
III-4-3
|
25060 |
grote hoeveelheid, hoop |
hoop:
einen huip (L360p Bree),
hōͅu̯p (L360p Bree),
huip (L360p Bree),
klont:
klòŋt (L360p Bree),
vracht:
vraxt (L360p Bree)
|
een grote hoeveelheid [bezie, hoop, pook, tas, klamp, kluts, krooi, berm, kluft, bres, meuk, del] [N 91 (1982)] || grote hoeveelheid || grote hoeveelheid (bezie, hoop, pook, tas, klamp, kluts, krooi, berm, kluft, bres, mouk, del) [ZND B2 (1940sq)] || menigte [ZND m] || onbepaalde grote hoeveelheid (vracht) [ZND A1 (1940sq)]
III-4-4
|
23543 |
grote hostie |
hostie (<lat.):
hostie (L360p Bree)
|
De grote hostie, op de pateen gelegen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22504 |
grote knikker |
kaatsebal:
kaatsebal (L360p Bree),
schiethuif:
scheethief (L360p Bree),
sjēthejf (L360p Bree)
|
Een grote knikker. [N R (1968)] || Grosser Wurfmurmel. || Knikker: de grote (glazen of stenen). [ZND 16 (1934)]
III-3-2
|
22721 |
grote knikker: glazen knikker |
glazeren huif:
puntje onder de e van hejv
glazərə hejv (L360p Bree)
|
Een dikke glazen knikker. [ZND B1 (1940sq)]
III-3-2
|
19502 |
grote schoonmaak |
grote poets:
de grute poets (L360p Bree),
grute poets (L360p Bree)
|
Hoe noemt u de najaarsschoonmaak? [N105 (2000)] || Hoe noemt u de voorjaarsschoonmaak? [N105 (2000)]
III-2-1
|
24857 |
grote weegbree |
hondsribbe:
Bree Wb.
hóndsribbe (L360p Bree),
hondsribben:
honsrebǝ (L360p Bree)
|
Grote weegbree (plantago major 10 tot 50 cm groot. Alle bladeren staan in een wortelrozet en zijn bijna eirond of eivormig, de bladeren parallelnervig en langgesteeld; de bloemen bevinden zich in lange cilindrische aren, de bloemkroon is vliezig, en bru [N 92 (1982)] || Plantago major L. Zeer algemeen voorkomend onkruid in akkers, tuinen en wegbermen, met breed-eironde, duidelijk generfde bladeren, die in een rozet vanuit de wortel groeien. Bovenaan de rechtopgaande stengel zit een langwerpige groene aar met bruine pluisjes. De plant wordt tot 50 cm hoog en bloeit van mei tot november. Bij de naamgeving worden de grote (of brede) en smalle weegbree (zie het lemma Smalle Weegbree) vaak niet van elkaar onderscheiden. Bij de volgende opgaven werd specifiek verneld dat ze op de grote betrekking hebben.
I-5, III-4-3
|
33226 |
grove zeef, voor consumptieaardappelen |
grove/grof zeef:
grǭf zif (L360p Bree)
|
De meest grove of bovenste zeef; hierdoor worden de grootste aardappelen afgezonderd van de rest. Deze dienen voor de consumptie. Omschrijvende antwoorden als "grote zeef" zijn hier niet opgenomen. In Belgisch Limburg is zeef onzijdig en moet men voor grove zeef wel grof zeef lezen. [N 12, 34a]
I-5
|