22708 |
andere voorwerpen in bikkelspel |
{z. toel.}:
sje]sk\\s Áöjt vrk\\spÈj\\t
z. toel. (L360p Bree)
|
Wordt (werd) een dergelijk spel wel gespeeld, maar met andere voorwerpen? [N R (1968)]
III-3-2
|
20656 |
andijvie |
andijvie:
andeejvie (L360p Bree),
andievie (L360p Bree, ...
L360p Bree),
andiivi (L360p Bree)
|
[DC 69 (1994)] [Goossens 1b (1960)] [ZND 01 (1922)] [ZND 32 (1939)]
I-7
|
26353 |
ang |
gat:
gā.t (L360p Bree
[(meervoud: gātǝr)]
),
pin:
pe.n (L360p Bree
[(meervoud: pen)]
),
trekpin:
trękpe.n (L360p Bree)
|
Het dun toelopende uiteinde van de sluisstijlen dat past in een daarmee overeenstemmend gat van de sluisbalk en de slagdorpel, het anggat. In het lemma zijn zowel benamingen voor de ang als voor het anggat opgenomen. [Vds 37; Jan 33]
II-3
|
28580 |
angel |
angel:
a.ŋǝl (L360p Bree),
aŋǝl (L360p Bree),
angeltje:
ę.ŋǝlkǝn (L360p Bree)
|
Het verdedigingsmiddel van de bij dat zich aan het achterlijf bevindt. Het is een scherp, hol spiesje, van weerhaakjes voorzien en verbonden met een gifblaasje. Hiermee steken moer en werkbij. De dar mist dit wapen. [N 63, 73a; L 32, 26; JG 1a+1b; monogr.]
II-6
|
24403 |
angel van bij of wesp |
angel:
angel (L360p Bree, ...
L360p Bree),
Bree Wb.
angel (L360p Bree),
angeltje:
engelken (L360p Bree)
|
angel [Willems (1885)] || angel, van bij of wesp [ZND 32 (1939)] || Hoe noemt u het orgaan waarmee bijen en wespen steken (angel) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
23259 |
angelusklok |
angelus:
den angeelus luuch (L360p Bree)
|
De angelusklok luidt. [ZND 32 (1939)]
III-3-3
|
33621 |
anjelier |
groffiaat:
grefiaote (L360p Bree),
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
groifijōt (L360p Bree)
|
Anjelier, Fr. oeillet, Lat. Dianthus [ZND 15 (1930)]
I-7
|
19819 |
anjer, anjelier (dianthus caryophyllus l.) |
groffiaat:
-
griffiaten (L360p Bree)
|
tuinanjer
III-2-1
|
21251 |
anker |
anker:
aŋkǝr (L360p Bree)
|
Stuk ijzer dat wordt gebruikt om muren, vloeren, gordingen etc. met elkaar te verbinden. Het is gewoonlijk samengesteld uit een schieter en een veer. De schieter vormt het metalen onderdeel aan de buitenzijde van de muur en bestaat uit een metalen staaf die in het midden een nok heeft. De veer brengt de verbinding tussen schieter en muur of vloer tot stand. Schieter en veer kunnen met behulp van één of meer spieën aan elkaar worden bevestigd. Zie ook afb. 72. De woordtypen 'strijkanker', 'trekanker' en 'strekanker' worden specifiek gebruikt voor een anker waarvan de veer in de dwarsrichting over twee of drie balken ligt. Het dient om muren te verankeren die evenwijdig lopen met de balklaag. [N 31, 38; N 4A, 51b; N 54, 123b; N 54, 124a; N 54, 126; monogr.]
II-9
|
21829 |
antwoorden |
antwoorden:
antwuurde (L360p Bree)
|
ten antwoord geven [antwoorden, anderen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|