e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hogen hogen: huge (Bree) de eerder geboden som verhogen op een veiling [hogen, een hoog zetten] [N 89 (1982)] III-3-1
hok opbinden binden: bęnǝ (Bree) Het leggen van een band om de koppen van de schoven als deze in een hok bijeengezet worden. Het voorwerp van het werkwoord is steeds "hok, stuik". De volgorde van de varianten van het type binden is zoals in het lemma ''schoven binden'' (4.6.2). [N 15, 33; monogr.] I-4
holle steen dalle: dal (Bree  [(meervoud: dalǝ)]  ) Metselsteen die niet massief is. Holle stenen kunnen diverse vormen en afmetingen vertonen en worden onder meer gebruikt voor gewelven, zolderingen en lichte tussenmuren. Ze worden ook toegepast bij het opmetselen van rookkanalen en luchtkokers. Zie ook afb. 27. Het betreft daar een holle spie- of boogsteen. De woordtypen zwemsteen (L 289) en zwembrik (Q 12) verwijzen naar het feit dat holle stenen licht van gewicht kunnen zijn door het gebruik van poreuze grondstoffen als natuurbims, kunstbims of gegranuleerde hoogovenslakken; als bindmiddel wordt dan hydraulische kalk, cement of een mengsel van beide toegepast. [N 30, 54c] II-8
holronde voegspijker ronde voegstrijker: rōnǝ vōxstrējkǝr (Bree) Voegspijker waarvan het blad een ronde doorsnede heeft. Werken met de holronde voegspijker leverde volgens de zegsman uit L 382 hol voegwerk op, volgens de invullers uit Q 95a en Q 121 ronde voegen. Zie voor het woordtype 'pannenstrijker' (Q 111) ook het lemma 'Pannenstrijker'. [N 32, 33b; monogr.] II-9
hom melkerd: Bree Wb.  mölkerd (Bree) Hoe noemt u het voortplantignsvocht van mannelijke vissen (hom, melk, geiltje) [N 83 (1981)] III-4-2
hommel hommel: Bree Wb.  hómmel (Bree), ook in ZND 01, a-m  hommel (Bree) Hoe noemt u een soort bij: groot, breed gebouwd en meestal kleurig behaard (bruinrood of geel) (hommel) [N 83 (1981)] || hommel [ZND 27 (1938)] III-4-2
homp brood homp: hómp (Bree), tomp: tómp (Bree) homp; Hoe noemt U: Een dik stuk brood (homp, fomp, facht, hoft, knods, knoft, kreeuw) [N 80 (1980)] III-2-3
homp, brok, klont klonter: ps. onduidelijke schrijfwijze.  klointir (Bree), klot: klot (Bree, ... ), klòt (Bree) kluit [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] III-4-4
hond hond: ho.nk (Bree), hont (Bree), hoͅnt (Bree) hond [Goossens 1b (1960)], [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)] III-2-1
hondenhok hondkooi: hòndkuuj (Bree), hondskooi: hoͅnskūi̯ (Bree), hoͅntskōi̯ (Bree), hoͅntskūi̯ (Bree), hòndskuuj (Bree) hondenhok [ZND 38 (1942)] III-2-1