21866 |
hogen |
hogen:
huge (L360p Bree)
|
de eerder geboden som verhogen op een veiling [hogen, een hoog zetten] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
33073 |
hok opbinden |
binden:
bęnǝ (L360p Bree)
|
Het leggen van een band om de koppen van de schoven als deze in een hok bijeengezet worden. Het voorwerp van het werkwoord is steeds "hok, stuik". De volgorde van de varianten van het type binden is zoals in het lemma ''schoven binden'' (4.6.2). [N 15, 33; monogr.]
I-4
|
29817 |
holle steen |
dalle:
dal (L360p Bree
[(meervoud: dalǝ)]
)
|
Metselsteen die niet massief is. Holle stenen kunnen diverse vormen en afmetingen vertonen en worden onder meer gebruikt voor gewelven, zolderingen en lichte tussenmuren. Ze worden ook toegepast bij het opmetselen van rookkanalen en luchtkokers. Zie ook afb. 27. Het betreft daar een holle spie- of boogsteen. De woordtypen zwemsteen (L 289) en zwembrik (Q 12) verwijzen naar het feit dat holle stenen licht van gewicht kunnen zijn door het gebruik van poreuze grondstoffen als natuurbims, kunstbims of gegranuleerde hoogovenslakken; als bindmiddel wordt dan hydraulische kalk, cement of een mengsel van beide toegepast. [N 30, 54c]
II-8
|
30165 |
holronde voegspijker |
ronde voegstrijker:
rōnǝ vōxstrējkǝr (L360p Bree)
|
Voegspijker waarvan het blad een ronde doorsnede heeft. Werken met de holronde voegspijker leverde volgens de zegsman uit L 382 hol voegwerk op, volgens de invullers uit Q 95a en Q 121 ronde voegen. Zie voor het woordtype 'pannenstrijker' (Q 111) ook het lemma 'Pannenstrijker'. [N 32, 33b; monogr.]
II-9
|
24323 |
hom |
melkerd:
Bree Wb.
mölkerd (L360p Bree)
|
Hoe noemt u het voortplantignsvocht van mannelijke vissen (hom, melk, geiltje) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24324 |
hommel |
hommel:
Bree Wb.
hómmel (L360p Bree),
ook in ZND 01, a-m
hommel (L360p Bree)
|
Hoe noemt u een soort bij: groot, breed gebouwd en meestal kleurig behaard (bruinrood of geel) (hommel) [N 83 (1981)] || hommel [ZND 27 (1938)]
III-4-2
|
20524 |
homp brood |
homp:
hómp (L360p Bree),
tomp:
tómp (L360p Bree)
|
homp; Hoe noemt U: Een dik stuk brood (homp, fomp, facht, hoft, knods, knoft, kreeuw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25062 |
homp, brok, klont |
klonter:
ps. onduidelijke schrijfwijze.
klointir (L360p Bree),
klot:
klot (L360p Bree, ...
L360p Bree),
klòt (L360p Bree)
|
kluit [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-4-4
|
19784 |
hond |
hond:
ho.nk (L360p Bree),
hont (L360p Bree),
hoͅnt (L360p Bree)
|
hond [Goossens 1b (1960)], [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
19782 |
hondenhok |
hondkooi:
hòndkuuj (L360p Bree),
hondskooi:
hoͅnskūi̯ (L360p Bree),
hoͅntskōi̯ (L360p Bree),
hoͅntskūi̯ (L360p Bree),
hòndskuuj (L360p Bree)
|
hondenhok [ZND 38 (1942)]
III-2-1
|