23242 |
kerstmis |
kerstmis:
korsmes (L360p Bree),
korsmis (L360p Bree, ...
L360p Bree),
koͅrsəməs (L360p Bree),
kòrsemes (L360p Bree),
kòrsmes, kòrsmis (L360p Bree)
|
Hoe vertaalt men in uw dialect: Kerstmis? [ZND 20 (1936)] || Kerstmis [Krismes, Kriësmes, Keersemes, Korsmes]. [N 96C (1989)] || Kerstmis. [ZND 42 (1943)], [ZND m], [ZND m]
III-3-3
|
23770 |
kerstnacht |
kerstnacht:
korstnacht (L360p Bree)
|
De nacht van 24 op 25 december waarin Christus geboorte herdacht wordt, kerstnacht [krisnach]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
20077 |
kerstroos |
kerstroos:
Bree Wb.
korstruus (L360p Bree)
|
Kerstroos (Helleborus niger L.). De kelkbladeren zijn wit of rozerood. De bladeren blijven ¯s winters meestal groen. Het is een Alpenplant en wordt veel gekweekt in tuinen. Bloeitijd in november tot februari. De zwarte wortelstok is vergiftig (winterroos, [N 92 (1982)]
III-2-1
|
23775 |
kerststal |
kerststalletje:
korststelke (L360p Bree)
|
Een kerststal. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
22457 |
ketelmuziek |
ketelmuziek:
kīətəlməzejk mākə (L360p Bree),
Wanneer weleer een weduwnaar hertrouwde en geen drinkfeest gaf, maakten de buren "kiêtelmezi-jk". Zoiets duurde gewoonijk drie dagen en hierbij werden potten en pannen gebruikt en awoertgeroep. Syn. de wilde vespers zingen.
kiêtelmezi-jk (L360p Bree)
|
[Ketelmuziek]. || Het gebruik om een serenade met geïmproviseerde instrumenten te geven aan personen die openbare ergernis geven [tafelen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22560 |
ketelmuziek maken |
de wilde vespers zingen:
Sub kiêtelmezi-jk: Wanneer weleer een weduwnaar hertrouwde en geen drinkfeest gaf, maakten de buren "kiêtelmezi-jk". Zoiets duurde gewoonijk drie dagen en hierbij werden potten en pannen gebruikt en awoertgeroep. Syn. de wilde vespers zingen.
de wilde vespers zingen (L360p Bree),
Sub vespers.
de wil vespers zinge (L360p Bree),
Sub wil.
de wil vespers zinge (L360p Bree)
|
[Ketelmuziek maken]. || [Ketelmuziek]. || Ketelmuziek maken (als een hertrouwende weduwnaar geen vat bier aan de buurt aanbood).
III-3-2
|
21225 |
ketser |
ketser:
ketser (L360p Bree),
briquet
ketsen (L360p Bree)
|
kent uw dialect een zelfstandig naamwoord ketser, kasjer, wat betekent het ? [ZND 41 (1943)]
III-3-1
|
19545 |
ketsgereedschap |
vuurketser:
vērkɛtsər (L360p Bree)
|
slagpen, stalen ~ en vuursteen in de tondeldoos te zamen (ketsgetuig) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
32783 |
kettingeg, weide-eg |
ketting[eg]:
kęteŋ[eg] (L360p Bree)
|
De kettingeg bestaat uit een vier-, soms driehoekig raam of slechts uit een losse voor- en achterbalk, waartussen kettingen gespannen zijn. Aan deze kettingen zijn korte en lichte tanden bevestigd. Zie afb. 13 en 14. Met de kettingeg wordt voornamelijk licht werk verricht. Het bekendst is het gebruik als weide-eg. Men bewerkt de weide met de kettingeg om de grasmat luchtiger te maken, om mest te verspreiden en molshopen te slechten. Men kan de kettingeg ook gebruiken om gerooide en in panden gelegde suikerbieten van de aanklevende aarde te ontdoen. Soms wordt met de kettingeg ook akkerland bewerkt. Van enige termen aan het einde van het lemma vindt men de plaatselijke varianten in het lemma ´akkersleep, weidesleep´ vermeld. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b + 2c; A 13, 16b; A 40, 10; N 11, 72e + 71 add.; N 11A, 163a + 181f; N 14, 81 add.; N J, 10; N P, 18b; monogr.]
I-2
|
19665 |
keuken |
keuken:
kii.kən (L360p Bree),
kiêke (L360p Bree)
|
keuken [ZND 12 (1926)]
III-2-1
|