e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knop waaruit twijg groeit knop: Bree Wb.  knòp (Bree), oog: Bree Wb.  uig (Bree) De knop waaruit scheuten of loten te voorschijn komen (loot, oog, knop). [N 82 (1981)] III-4-3
knorren knorren: knorǝ (Bree), knǫrǝ (Bree) Het natuurlijke geluid van een varken. [N 19, 23; Wi 56; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
knorrepot brombeer: bròmbèèr (Bree), brompot: brōmpot (Bree), bròmpot (Bree), grauwelaar: grauwelèèr (Bree), grommelaar: enie grommelèr (Bree), grommelèr (Bree), groməlēͅr (Bree), gròmmelèèr (Bree, ... ), waat eine grōmmelēͅr (Bree), knorpot: eine knorpot (Bree), knōrpot (Bree) Een lastig persoon, een knorpot (greef?). [ZND 35 (1941)] || iemand die voortdurend ontstemd is en dat laat blijken [grijspot, gruis, grijsmanne-tje, knorrepot] [N 85 (1981)] || knorrepot || Wat een knorrepot ! (Het echte dialectwoord opgeven). [ZND 28 (1938)] III-1-4
knuppel, knots kluppel: klēͅppel (Bree), kluppel (Bree, ... ), klūpəl (Bree), kløpəl (Bree), kləppel (Bree), kləpəl (Bree), knots: knóts (Bree), knuppel: kneppel (Bree), knuppel (Bree), spaak: spoak (Bree), stok: einen dikke stek (Bree) hoe heet een korte dikke stok, b.v. om noten af te werpen. [ZND 28 (1938)] || Knots: zware stok om mee te slaan, van onderen dikker dan van boven (kuis, knots, knoest, klepel). [N 84 (1981)] || knuppel [RND], [ZND 36 (1941)], [ZND B2 (1940sq)], [ZND m] III-1-2
knutselen knutselen: knutselen (Bree) Allerlei kleine voorwerpen uit liefhebberij en met geringe hulpmiddelen maken [knutselen, kutselen]. [N 88 (1982)] III-3-2
koe beest: bist (Bree), koe: kau̯wǝ (Bree), ki (Bree), kii̯ (Bree), ku (Bree), kui̯ (Bree), kui̯ǝn (Bree), kuu̯ (Bree), køu̯ (Bree, ... ), (Bree), kīi̯ (Bree), kīi̯ǝ (Bree), (Bree), kūu̯ (Bree), kǫi̯ (Bree), kǫu̯ (Bree), vaars: vɛrs (Bree) Volwassen vrouwelijk rund, in de regel een rund dat één of meerdere keren gekalfd heeft. Zie afbeelding 5. Op de kaart is het woordtype koe niet opgenomen. [JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 11; Gwn V, 2a; L 1a-m; L 4, 37; L 5, 27b; L 7, 61b; L 14, 26 en 88; L 20, 11; L 27, 5 en 57; L 29, 44; L 38, 44; L 40, 21b; L 44, 16, 21a en 39; R 12, 29; R (s] I-11
koe die pas gekalfd heeft vers gekalfde: vǫrs gǝkalfdǝ (Bree) Voor een aantal varianten van vaars zou men kunnen denken aan een woord vers. Het wnt (xx-1, blz. 2125) vermeldt ''vers'' in de betekenis van "jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft" (wnt xviii, blz. 72). Het onderscheid tussen vers- en vaarsvarianten is niet altijd even duidelijk. Daarom is er gekozen voor één woordtype vaars.' [A 4, 16; L 20, 16] I-11
koe die tweemaal heeft gekalfd koe van (het) tweede kalf: [koe] vant twidǝ [kalf] (Bree), vaars van tweede kalf: vǭrs van twidǝ kau̯f (Bree) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) resp. (kalf) de lemmata ''koe'' (3.3.1) en ''kalf'' (3.1.1). [N 3A, 26a; N C, 14b] I-11
koe met gebogen, opgezette rug hoge rug: hux røx (Bree), scheve kromme rug: šē̜i̯vǝ kromǝ rē̜i̯x (Bree) [N 3A, 145c] I-11
koe met hellend kruis hangkont: haŋkǫnt (Bree), kapstok: kapstǫk (Bree) [N 3A, 145a; monogr.] I-11