33074 |
langgerekt hok |
lange hoop:
(mv)
laŋ hęi̯p (L360p Bree)
|
De langwerpige stuik waarin de schoven in een dubbele rij tegen elkaar aan staan; zonder menneke. Volgens Goossens 1963, krt. 36 komt deze "walenmandel" met name voor in West-Haspengouw, maar ook elders in Limburg is deze vorm bekend en heeft hij een eigen naam. [N 15, 57a; JG 1d, 2c; Goossens 1963, krt. 36; monogr.]
I-4
|
24418 |
langpootmug |
hooiwagen:
huujwage (L360p Bree)
|
langpootmug
III-4-2
|
20751 |
langwerpig wittebrood |
lange mik:
Syst. Frings vrl.
laŋ mek (L360p Bree)
|
Langwerpig wittebrood (peel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33323 |
langwerpige hoeve |
langhuis:
laŋkhø̜̄i̯s (L360p Bree)
|
Het boerderijtype waarbij het bouwwerk één geheel vormt; woonhuis, stallen en schuur zijn achter elkaar geplaatst onder één langwerpig dak. Navraag naar verschil in boerderijbenaming, wanneer de grote deeldeuren in de korte of achtergevel dan wel in de lange zijgevel zijn geplaatst, leverde slechts in drie plaatsen een positief antwoord op. Zie onder de typen gevelhuis en schuurhuis. Waar de opgave identiek is met de naam voor de boerderij in het algemeen (zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1), ook voor de fonetische documentatie van deze opgaven), is doorgaans aangegeven dat dit het enig voorkomende type is en derhalve geen specifieke naam heeft. De betreffende opgaven zijn wel bij de lemmata 1.2.1 - 1.2.6 opgenomen en staan telkens vooraan in het lemma. Bij het type langhuis is niet goed uit te maken of het om een woordgroep dan wel om een samenstelling gaat. Slechts een enkele keer is het woordaccent aangegeven; dan staat het op de eerste lettergreep. Zie kaart 4, het Ten Geleide van deze aflevering en afbeelding 2. [N 4A, 1a en 2a]
I-6
|
33774 |
langwerpige streep van voorhoofd tot neus |
streep:
strī.p (L360p Bree)
|
Lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus, naar de vorm in verschillende soorten onderscheiden: ''halve'' en ''doorlopende bles'', ''smalle'' en ''brede bles'', en als ze de hele snuit wit kleur: witte muil, snuit. Zie ook het vorige lemma met ''bles'' in de betekenis van een naar voren hangend haarbosje. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b; N 8, 27b]
I-9
|
25079 |
langzaam, traag |
langzaam:
det geit lantsem (L360p Bree),
dèt geit langsaam (L360p Bree)
|
Langzaam. Dat gaat langzaam [ZND 37 (1941)]
III-4-4
|
19599 |
lantaarn |
lantaarn:
lantēͅr (L360p Bree),
lanteͅrn (L360p Bree),
lantèr (L360p Bree),
Ein grute lantèèr möt ein hiêl klein leechtsje: iemand die veel praats heeft maar weinig te vertellen weet Zuu ein(e) moot men möt ein lanrèèr goan zeke: zulke bijzondere persoon vindt men niet elke dag
lantèèr (L360p Bree),
lantaring:
soms gebruikt
lantèring (L360p Bree)
|
lantaarn [ZND 01 (1922)], [ZND 37 (1941)], [ZND B1 (1940sq)]
III-2-1
|
18222 |
lap |
lap:
lap (L360p Bree, ...
L360p Bree,
L360p Bree)
|
lap [ZND A1 (1940sq)] || sterke doek of stof [lap, vel, lel, del] [N 86 (1981)] || stuk stof
III-1-3
|
18346 |
lap op een schoen |
huif:
hējf (L360p Bree),
hi-jf (L360p Bree)
|
lap op een schoen, stukje leer waarmee het bovenleer wordt gerepareerd [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18933 |
last, moeilijkheid |
last:
last (L360p Bree),
miserie:
waat ein mezèrie toch z ook mert en leid
mezérie (L360p Bree)
|
het moeilijk zijn [slameur, last] [N 85 (1981)] || ongemak, moeilijkheid
III-1-4
|