25130 |
motregen, fijne regen |
motregen:
motrègen (L360p Bree, ...
L360p Bree),
moͅtrēͅgən (L360p Bree),
LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).
motrèèngel (L360p Bree),
muggenpis:
mègkepis (L360p Bree),
neetsel:
natsel (L360p Bree),
nētsəl (L360p Bree),
LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).
neetsel (L360p Bree),
stofregen:
stofreigen (L360p Bree),
stofrengel (L360p Bree),
van de kromme:
LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees). ps. wel vermeld op blz. 258: dèè kròmme rèèngel!
van dèè kròmme (L360p Bree),
zever:
zeivər (L360p Bree)
|
klein beetje regen [muggepis, pleisterke regen] [N 81 (1980)] || motregen, fijne regen || motregen, stofregen [moef-, stief-, smook- naajersregen, stobber, mozel, mot, smies] [N 22 (1963)] || stofregen [ZND 38 (1942)]
III-4-4
|
25100 |
motregenen, licht regenen |
daar valt het van de kromme:
LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).
doa viltsj van dèè kròmme (L360p Bree),
druppelen:
drəpələ (L360p Bree),
neetselen:
et neetseltch (L360p Bree),
hət nétsəltš (L360p Bree),
neetsele (L360p Bree, ...
L360p Bree,
L360p Bree,
L360p Bree),
nétsələ (L360p Bree),
’t beginsj te neetsele (L360p Bree),
’t bəgent tə nētsələ (L360p Bree),
stofregenen:
`t stofrengeltj (L360p Bree),
stoven:
’t bəgent tə stoͅfə (L360p Bree),
stuiven:
’t stoͅft (L360p Bree),
zeveren:
zeivere (L360p Bree, ...
L360p Bree),
zeivərə (L360p Bree),
zēͅivərə (L360p Bree)
|
beginnen te motregenen [te stieven, stiefregenen, mozelen, smossen, riezelen, ziebelen, zauwelen, netelen, zéémelen] [N 22 (1963)] || lichtjes regenen [sprenkelen, siebelen, zeiveren] [N 22 (1963)] || miezelen, motregenen || motregen, fijne regen || motregen, stofregen [moef-, stief-, smook- naajersregen, stobber, mozel, mot, smies] [N 22 (1963)] || stofregenen [ZND 38 (1942)] || zeer weinig regenen, zodat de grond maar net nat is [spruikelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
18264 |
mouw |
hazesprong:
hāzǝsproŋ (L360p Bree),
mouw:
muuw, eine muwke (L360p Bree),
muuw, muuwke (L360p Bree),
twie muwe (L360p Bree),
twiê muwe (L360p Bree),
verkl. mûwke.
mûw (L360p Bree)
|
een mouw, een mouwtje [ZND 31 (1939)] || Gezwel, met name een vochtophoping, aan de achterzijde van het spronggewricht. Bij een jong paard kan een overvuld kniegewricht wel eens van voorbijgaande aard zijn, maar meestal is het een ernstige aandoening waarbij geen verbetering optreedt. Zie afbeelding 16. [A 48A, 54e; N 8, 32.10, 32.11, 90g, 90h, 90i en 90j; monogr.] || mouw || mouw (meervoud) [ZND 31 (1939)]
I-9, III-1-3
|
18325 |
mouwschort |
mantelscholk:
mantəlšoͅlək (L360p Bree),
scholk met mouwen:
sjolk möt mûwe (L360p Bree)
|
schort met mouwen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24356 |
mug |
mug:
mĕik (L360p Bree),
mègk (L360p Bree)
|
mug [Willems (1885)]
III-4-2
|
26147 |
muilband |
domband:
dombã.nt (L360p Bree),
muilband:
mő̄wlbant (L360p Bree)
|
Brede, ijzeren band om het uiteinde van de naaf die voorkomt dat er aarde en modder op het aseinde terechtkomt. De muilband heeft soms een rechthoekig uitgekapte opening die afgedekt wordt met een klepje. Door de opening kan men de luns uit de as trekken zodat het wiel van de as kan worden verwijderd, bijvoorbeeld wanneer de as gesmeerd moet worden. Zie ook afb. 214. [N G, 43c; N 17, 60a; JG 1a; JG 1b; Vld.; div.]
II-11
|
33066 |
muilband, bovenste band van de schoof |
bovenste band:
byvǝstǝ [band] (L360p Bree)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''garveband'' (4.6.9). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) band het lemma ''garveband'' (4.6.9). [N 15, 22b; monogr.; add. uit JG 1b]
I-4
|
34223 |
muilkorf voor kalveren |
muilkorf:
mø̄u̯jlkø̜rf (L360p Bree),
munteltje:
mynjǝlkǝ (L360p Bree)
|
De muilkorf voor kalveren die geen hooi mogen vreten. [N 3A, 14e]
I-11
|
17872 |
muilpeer |
muilpeer:
mûlpèèr (L360p Bree),
Plat
muulpēr (L360p Bree),
myəlpēͅr (L360p Bree),
slag in het gezicht:
Normaal.
slaag in zie gezicht (L360p Bree)
|
hoe heet een slag op de kaak ? Geef aan welke woorden gemeenzaam of plat zijn. [ZND 36 (1941)] || Slag op de kaak; muilpeer (flets, fleer, plakkaat, kek, kokarde, klamats). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18308 |
muiltje |
instekertje:
instèkerkes (L360p Bree),
[instekertje]
instèkerke (L360p Bree),
muiltje:
mējlkəs (L360p Bree),
z.o. instèkerke.
mi-jlke (L360p Bree)
|
muiltje: pantoffel, zonder bedekte hiel || muiltjes, pantoffels zonder hielstuk [N 24 (1964)] || platte dames(huis)pantoffel zonder hiel
III-1-3
|