e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
oprispen opkomen: t sōr kømt oͅp (Bree), rupselen: reipsele (Bree, ... ), reipselen (Bree, ... ), rùpsele (Bree) Hoe noemt men in uw dialekt oprispen, opbreken van eten of drinken? [DC 47 (1972)] || oprispen, een boertje laten [beuke, bulke, opgeure, opbotte] [N 10a (1961)] || oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] III-1-2
oprisping oprisping: oprisping (Bree), rupsel: reipsel (Bree, ... ) Hoe noemt men een oprisping? [DC 47 (1972)] || oprisping [ZND m] III-1-2
oprit oprit: oprit (Bree), ramp: ramp (Bree) een hellend oplopende weg om op een dijk, een brug enz. te kunnen komen (april, opweg, opril, oprit, stoep, aprel) [N 90 (1982)] III-3-1
opruimen opruimen: opri-jme (Bree) Opruimen (opruimen, oprommelen, klarantie maken, ontdoen) [N 79 (1979)] III-2-1
opscheppen blagueren (< fr.): (vgl. A.N. brageren is pronken) di-j is nûw ins alti-jd aan ¯t blagère iêver hèèr hûs, hèèr kleijer, hèèr keiner ...  blagère (Bree), bronken: De moos ze ins zeen brònke möt hère nûwe mantel  brònke (Bree), opscheppen: opsjöppe (Bree, ... ), stoefen: stoefe (Bree, ... ), stoͅfə (Bree, ... ), stoffen: stoͅfə (Bree) pochen (zich op iets beroemen) [ZND B1 (1940sq)] || pochen, opscheppen || pronken, opscheppen || zich op iets beroemen, hoog van iets opgeven, groot spreken [blozen, blazen, schochten, stoefen, mensen, zwetsen] [N 85 (1981)] III-1-4, III-3-1
opschepper blaas: is mich det ein dikke bloas  bloas (Bree), blagueur (fr.): Syn. bluffer of blufkònt  blageur (Bree), bluffer: bluffer (Bree), blufkont: blufkont (Bree), jan-mijn-kloten: eine jan-mi-jn-klute (Bree), kale jakker: ki-jk mich dèè kale jakker(d) ins iêver de stroat paradère es want hèè hiêl Bree aan zi-jn kònt hèèt hange  kale jakker (Bree), kale kus-mijn-kloten: eine kale kis-mi-jn-klute (Bree), stoefer: Verklw. stoeferke  stoefer (Bree) dwaas, opschepper || een verwaande aansteller || grootspreker || opschepper || opschepper, die daartoe eigenlijk geen reden heeft III-1-4
opschuiven opschuiven: opsji-jve (Bree, ... ) Opschuiven: in een zijwaartse richting schuiven om plaats te maken (opschikken, schavielen, opschuiven). [N 84 (1981)] || Opschuiven: in zijwaartse richting schuiven (opschikken, schavielen, opschuiven, opzij gaan) [N 108 (2001)] III-1-2
opspelen opspelen: opspiêle (Bree) zeer boos uitvallen [sjamfoeteren, opspelen] [N 85 (1981)] III-1-4
opstaan hop: hǫp (Bree) Voermansroep om het paard op te doen staan. [N 8, 95j] I-10
opstaande randen van de vlikkenschop vleugel: vlīǝgǝl (Bree) [N 18, 13] II-4