e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rank tak: Bree Wb.  tak (Bree) Stengel met bladeren, bloemen, etc. die in zichzelf niet voldoende stevigheid bezit om overeind te staan, vooral van klimplanten (reng, rank, rene, tak). [N 82 (1981)] III-4-3
ranzig garstig: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m  garstig (Bree), rans: rans (Bree), sterk: sterk (Bree) garstig [ZND 23 (1937)] || ranzig; Hoe noemt U: Sterk smakend, onaangenaam ruikend gezegd van spek (ranzig, garstig) [N 80 (1980)] III-2-3
rapen oprapen: ǫprāpǝ (Bree), rapen: rā.pǝ (Bree) De aardappelen oprapen en in een mand bijeen doen, achter de rooiers of achter de rooiende ploeg aanlopend. [N 12, 21; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d; Lu 1, 17d] I-5
rapunzelklokje vingerhoedje: Bree Wb.  vingerheedsje (Bree) Rapunzelklokje (campanula rapunculus 30 tot 90 cm groot. Dikke, kruipende wortelstok; de stengel is stompkantig en kortbehaard; de onderste bladeren zijn ei- tot hartvormig en zijn langgesteeld, de bovenste zijn langwerpig ongesteeld en kortbehaard; de [N 92 (1982)] III-4-3
rasp rasp: rasp (Bree, ... ) rasp (rief, raspel, raps) [N 20 (zj)] III-2-1
raspen raspen: raspe (Bree, ... ) raspen; Hoe noemt U: Met een rasp fijn maken (raspelen, raspen, rieven) [N 80 (1980)] III-2-1, III-2-3
rat rat: rat (Bree, ... ) rat [Willems (1885)], [ZND A1 (1940sq)] III-4-2
ratel ratel: ratel (Bree) Ratel. [Willems (1885)] III-3-2
rauw rauw: raūw vleis (Bree), raw vleis (Bree), raw vleͅjs (Bree), rouw vleisch (Bree), ruiw (Bree) Rauw vlees. [ZND 41 (1943)] || rauw; Hoe noemt U: Rauw, niet gekookt (groen, rauw) [N 80 (1980)] III-2-3
ravotten beesterijen uitsteken: biesterijen uitsteeëken (Bree), jekkelen: [sic]  jekələ (Bree), krekelen: krèkelen (Bree), laweid maken: leweid maken (Bree), ravotsen: ravootse (Bree), ravotsen (Bree), ravotten: ravoͅtə (Bree), revotten (Bree), spelen: spiele (Bree) Hoe zeg je: de jongens ravotten (luidruchtig, wild stoeien, spelen)? [ZND 41 (1943)] || Voor de grap met elkaar worstelen, ravotten, gezegd van kinderen [riepen, riepzakken, raggen, balkuinen, stoeien]. [N 88 (1982)] III-3-2