21286 |
schoolkinderen |
schoolkinderen:
ṣo.lkijnər (L360p Bree)
|
schoolkinderen [RND]
III-3-1
|
21426 |
schoolrapport |
bulletin (fr.):
Van Dale: bulletin (Fr.), 3. (in Belg., veroud.) schoolrapport.
bulletin (L360p Bree)
|
schoolrapport; Kent u een ander woord voor ....... [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
19424 |
schoon, rein |
proper:
pruper (L360p Bree),
Det is mich get prupers: dat is met toch wat
pruper (L360p Bree),
schoon:
sjuun (L360p Bree),
zuiver:
zi-jver (L360p Bree)
|
netjes || proper || Rein, schoon, als gevolg van het poetsen (schoon, proper) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20351 |
schoonouders |
schoonouders:
sjuunauwers (L360p Bree)
|
De ouders van je echtgeno(o)t(e) (schoonouders) [N 115 (2003)]
III-2-2
|
20263 |
schoonzuster |
zwegerse:
zweigersen (L360p Bree, ...
L360p Bree)
|
schoonzuster [ZND 06 (1924)], [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
27939 |
schoor |
steunpilaar:
stø̄npelē̜r (L360p Bree),
stijl:
stęjl (L360p Bree),
streef:
strē̜f (L360p Bree)
|
Paal of stijl die ter ondersteuning schuin onder een constructie wordt geplaatst. [N 31, 48b; monogr] || Schuine steunbalk tussen muurstijlen en regels. Zie ook afb. 47. [N 4A, 52c; N 31, 45d]
II-9
|
27691 |
schoorsteen |
schouw:
šő̜w (L360p Bree)
|
Hoge, gemetselde koker met één of meer kanalen, die dient om de rookgassen van een vuurhaard door middel van luchttrek buiten het gebouw af te voeren. Buitendaks wordt de schoorsteen tot boven de nok opgemetseld om geen last te hebben van valwinden die de rook in de kanalen kunnen terugdrijven. De schoorsteen wordt doorgaans afgedekt met een kap. Zie ook het lemma 'Schoorsteenkap'. In dit en de volgende lemmata wordt met de term 'schoorsteen' vooral de kamerschoorsteen bedoeld, een van baksteen opgetrokken rookleiding met mantel voor het inbrengen van de afvoerpijp van een losse kachel of haard. De kamerschoorsteen bestaat uit de stoel, het benedengedeelte waarvoor de kachel of haard wordt geplaatst, met daarboven de boezem waarin de verschillende rookkanalen zijn aangebracht. Het onderste gedeelte van de boezem wordt gewoonlijk met een houten of marmeren schoorsteenmantel bekleed, terwijl de bovenboezem wordt beraapt en √≤f afgepleisterd √≤f behangen. Om ruimte te sparen wordt een kamerschoorsteen soms in een hoek van het vertrek gemetseld. In Q 1 werd een dergelijke constructie een 'hoekschouw' ('hok'̄xō') genoemd. In Q 121 werd de schoorsteen tegelijk met het optrekken van de kelderwanden opgetrokken. Men noemde dit: 'een kamin voorbouwen' ('enǝ kamīn vȳrbǫwǝ'). Om verzekerd te zijn van een goede trek werd de binnenzijde van de schoorsteen ruw met specie bepleisterd. Deze werkzaamheden werden 'uitsmeren' ('ūsšmīrǝ') genoemd. [S 32; Gi 2, I; N 32, 25a; A 28, 22d; L 12, 9; monogr.; Vld.]
II-9
|
19829 |
schoorsteengarnituur |
schouwgarnituur:
sjuiwgarnituur (L360p Bree)
|
schoorsteengarnituur
III-2-1
|
17648 |
schoot |
schoot:
sjuut (L360p Bree, ...
L360p Bree)
|
Schoot: de ruimte in de bocht tussen onderlijf en dijen bij een zittend persoon (schoot, slip, slup). [N 106 (2001)], [N 84 (1981)]
III-1-1
|
18331 |
schootsvel |
schootsvel:
šüütsveͅl (L360p Bree)
|
schootsvel, voorschoot van leer of grove stof, gedragen door ambachtslieden [voorvel, sloop] [N 24 (1964)]
III-1-3
|