19506 |
schotel |
boterteil:
diepe houten kom voor boter te bewaren
by(3)̄tərtɛ̄il (L360p Bree),
schotel:
šūətəl (L360p Bree, ...
L360p Bree),
bord of kom
sjutel (L360p Bree),
om gerechten op te dienen Algemene opmerking: alle a\'s met staart onder zijn omgespeld in een gewone a
šutəl (L360p Bree),
zelfde betekenis als vraag 1b
šyətəl (L360p Bree),
teil:
tɛjl (L360p Bree),
tɛlj (L360p Bree)
|
een ronde schotel [ZND 06 (1924)] || schotel [ZND m] || schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || teil, in de betekenis van aarden pan of diepe schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19508 |
schoteltje |
koffieschoteltje:
koͅfišitəlkə (L360p Bree),
onderschoteltje:
óndersjiêtelke (L360p Bree),
ondertasje:
ónderteske (L360p Bree),
Tri-jneke, zöt dich ins de zjatte en de ònderteskes op toafel
ònderteske (L360p Bree),
schoteltje:
sjiêtelke (L360p Bree),
šitəlkə (L360p Bree, ...
L360p Bree,
L360p Bree),
šīətəlkə (L360p Bree, ...
L360p Bree),
telloor:
teleer (L360p Bree)
|
een kopje met een schoteltje [ZND 34 (1940)] || een ronde schotel [ZND 06 (1924)] || schotel [ZND m] || schotel; inventarisatie van \"schotel\"als ijzeren voorwerp waarin men iets kan braden [N 20 (zj)] || schoteltje [ZND 34 (1940)] || schoteltje onder een drinkkop || schoteltje, klein bordje of ~, gebruikt onder een kopje waaruit men drinkt [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33059 |
schoven binden |
binden:
be.nǝ (L360p Bree),
bęi̯njǝ (L360p Bree),
opbinden:
ǫp˱benǝ (L360p Bree)
|
Het werk van de binder die achter de zichter aankomt en die om de hoeveelheid halmen die de zichter afgetrokken heeft twee (soms ook één) banden doet en zo de garven, gebonden schoven, maakt. Wanneer het graan met de zeis gemaaid wordt en de aflegger achter de maaier aankomt, worden het "afleggen", het "vormen" en het "binden" vaak in één doorgaande handeling uitgevoerd. Jassen en kassen worden (elders) ook gebruikt voor het opzetten en samenbinden van de korenhokken, zie het lemma ''schoven opzetten in een hok'' (4.6.13). De volgorde van de varianten van het type binden is: a. consonantcluster: -nd-/-ndj-/-]d, -n-, -nj-, -]-; b. vocalisme: -e-, -ę-, -ęi̯-, -ē-, -i-.' [N 15, 15d, 15e2 en 20; JG 1a, 1b; A 23, 16.2; L 1 a-m; L 1u, 15; L 48, 34.2; Lu 1, 16.2, Lu 2, 34.2; monogr.]
I-4
|
33124 |
schoven ontbinden |
losdoen:
lǫs˱dōn (L360p Bree)
|
Voordat men met het eigenlijke dorsen begint, worden de banden van de schoven losgemaakt. Eerst wordt tenminste de kopband weggenomen van de bovenste laag van het bed. De zegsman van L 294 gaf dit uidrukkelijk op. Maar het komt ook voor dat men de schoven pas ontbindt als men een tijdje gedorst heeft, voordat men de schoven voor de eerste keer keert of opschudt. Dat laatste is steeds in het onderstaande lemma aangegeven. De zegslieden maakten wel melding van dit gebruik zonder het evenwel te benoemen in L 265, 422, 427, 429a, P 107a, 175, Q 14, 77, 78, 99* en 111. [N 14, 23 a en b; monogr.]
I-4
|
33125 |
schoven opschudden |
opschudden:
ǫpšø̜dǝ (L360p Bree)
|
Tijdens het dorsen met de vlegel moeten de schoven van tijd tot tijd opgeschud en omgekeerd worden om de aren die onderaan liggen naar boven te halen. In dit lemma staan de werkwoorden voor deze handeling bijeen. Aan de zegslieden is ook gevraagd op te geven waarmee men dit doet. Vaak gebeurde dit op meer dan één wijze. De vraag leverde de volgende opgaven op: a. met de schudgaffel (zie het lemma ''houten gaffel, schudgaffel'' ( 4.2.1) in aflevering I.3) in L 214, 265, 269, 270, 286, 288a, 289, 295, 312, 314, 318, 318b, 322, 322a, 324, 326, 330, 332, 355a, 366, 369, 382, 387, 420, 422, 423, 425, 427, 429a, 432, P 176, Q 9, 14, 20, 98, 112a, 113, 118, 178, 211; b. met de riek in L 269, 314, 329; c. met de steel van de houten hooihark (zie het lemma ''steel van de hooihark'' (4.2.6) in aflevering I.3) in K 318, P 44; d. met de steel van de dorsvlegel (zie het lemma ''vlegelstok'' (6.1.9) in deze aflevering) in K 278, 316, 359, L 265, 268, 282, 286, 290, 291, 314, 317, 355a, 360, 366, 370, 371, 372, 413, 414, 416, 420, 422, 423, 0426, 432, P 44, 48, 176a, Q 2, 2b, 4, 14, 18, 18a, 33, 72, 77, 88, 95, 96d, 97, 101, 0112, 112a, 112b, 117a, 121c, 156, 178, 193, 204a; e. met de steel van de dorsvlegel en met de voet in K 318, 357, 358, L 318b, 321, 321a, 369, 371a, 374, 429a, P 107a, 175, 213, 222, Q 9, 32a, 71, 78, 98, 99*, 100, 111, 111 *, 162, 198b, 203; f. met de ''handen'' in K 314, L 159a, 163, 163a, 163b, 164, 165, 215, 244c, 266, 268, 270, 271, 282, 288, 289, 289a, 289b, 290, 291, 294, 295, 312, 318b, 320, 320a, 324, 325, 331, 377, 382, 383, 432, P 48, 107a; g. met een ''stok'' in L 423; h. met de "schudladder" in Q 9.' [N 14, 24a en 24b; monogr.; add. uit N 14, 22; N 18, 30; A 28, 6; Av 1, III.5e]
I-4
|