33816 |
schrikachtig |
schouw:
šø̄u̯ (L360p Bree)
|
Gezegd van schichtige, schuwe paarden, die angst hebben voor plotselinge geluiden en bewegingen. Zij slaan dan eventueel op hol, zodat zij streng aan de lijn gehouden dienen te worden. [JG 1a; N 8, 64j en 64k]
I-9
|
18871 |
schrikken |
verschieten:
versjete (L360p Bree)
|
door een plotseling angstgevoel bevangen worden en daardoor een onwillekeurige beweging maken [schrikken, verschieteen, ijzen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19661 |
schrobben |
schrobben:
sjròbbe (L360p Bree),
sxrobə (L360p Bree)
|
schrobben [ZND m]
III-2-1
|
19536 |
schrobbezem |
schrobbens:
sjróbbes (L360p Bree),
schrobbezem:
sjróbbessem (L360p Bree),
šroͅp˂bɛsəm (L360p Bree),
schrobborstel:
sjròbborstel (L360p Bree),
sjróbborstel (L360p Bree),
šrōp˂boͅrstəl (L360p Bree),
šroͅboͅrstəl (L360p Bree),
šroͅp˂boͅrstəl (L360p Bree)
|
bezem om de vloeren mee te schrobben (boender, schrobbessem, wasser, luiwagen) [N 20 (zj)] || borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || schrobborstel
III-2-1
|
19411 |
schroeien |
schrillen:
sjrille (L360p Bree, ...
L360p Bree),
schroeien:
sxruiə (L360p Bree),
snerken:
snörke (L360p Bree)
|
Aan de oppervlakte verbranden (blesteren, verbranden, schroeien, zengen, schroken, schoepen) [N 79 (1979)] || bijna verbranden || schroeien || schroeien, zengen (branden zonder vlam; van stof) [ZND B1 (1940sq)]
III-2-1
|
20489 |
schrokken |
moffelen:
móffele (L360p Bree),
vreten wie een varken:
vrète wi-j èe verke (L360p Bree)
|
schrokken; Hoe noemt U: Gulzig eten (schrokken, slokken, vreten, verschrokken, schoffelen, wolven, zwelgen, worgen, moffelen, buffelen, schransen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24374 |
schub |
schub:
Bree Wb.
sjöbbe (L360p Bree)
|
Hoe noemt u elk van de dunne plaatjes waarmee de huid van een vis geheel of gedeeltelijk is bedekt (schub, schubbe, schelp, schulp) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
18844 |
schuchter |
bleu:
ook materiaal znd 21, 36
blú (L360p Bree),
verlegen:
verlège zeen (L360p Bree)
|
bang om de aandacht te trekken of zich te vertonen [blode, bedeesd, beschaamd, schuchter] [N 85 (1981)] || schuchter (bloode) [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
32593 |
schudden met de riek |
kleinhouwen:
klęi̯nhǫu̯ǝ (L360p Bree),
schudden:
šędǝ (L360p Bree)
|
Bij het mest spreiden maakt men met de riek telkens al schuddende een slingerende beweging. [N M, 12b; N 11A, 24; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
19565 |
schuier |
klederborstel:
kleijerborstel (L360p Bree),
klei̯jərboͅrstəl (L360p Bree),
of: klÆ?\\r~ (twijfel of het een diftong moet zijn)
klɛ̄iərboͅrstəl (L360p Bree)
|
borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|