23286 |
sint-pieter te rome |
sint-pieter:
sint pier (L360p Bree),
sint pieter (L360p Bree)
|
Sint-Pieter. [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|
19420 |
sintel |
sintel:
sjinjelen (L360p Bree),
zentələ (L360p Bree, ...
L360p Bree),
zintchels (L360p Bree),
Opgave is doorstreept.
zintələ (L360p Bree),
slak:
slak (L360p Bree)
|
Geheel of halfuitgebrand samengesmolten stuk steenkool (sintel, singel, slak) [N 79 (1979)] || Hoe heet het overblijfsel van verbrande kolen dat nog eens kan branden ? [ZND 42 (1943)] || Hoe heten de aaneengeklonterde stukken as die in de kachel overblijven ? [ZND 42 (1943)]
III-2-1
|
22703 |
sinterklaas |
sinterklaas:
sinterklaos (L360p Bree)
|
6 december, Sint Nicolaas, Sinterklaas [tsinterkloaës]. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
25047 |
sissen |
sissen:
sissen (L360p Bree)
|
een scherp geluid voortbrengen door lucht of damp met kracht uit een nauwe opening te doen stromen [sissen, tissen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21444 |
sjacheraar |
sjachelaar:
ps. omgespeld volgens Frings.
šaxəlēͅr (L360p Bree),
sjacheraar:
eine sjacherèèr (L360p Bree)
|
sjacheraar: Iemand die zich aan minderwaardige handel bezondigt [sjatser, sjacheléér? enz.] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21581 |
sjacheren |
sjachelen:
sjachele (L360p Bree),
sjacheren:
sjachere (L360p Bree)
|
Sjacheren, op verachtelijke wijze handel drijven [sjacheren, sjachelen, sjatsen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33587 |
sjalot |
sjarlot:
šərloͅtə (L360p Bree),
Bree Wb.
sjarlot (L360p Bree)
|
Een sjalot, een soort van kleine ui (sjalot, sjarlot, schaloeneke). [N 82 (1981)] || sjalotten (pl) [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
21143 |
sjees |
sjees:
šis (L360p Bree),
sjees (<fr.):
sjîês (L360p Bree)
|
een licht, hoog tweewielig rijtuig met een kap [sjees] [N 90 (1982)] || Licht en hoog tweewielig rijtuigje voor twee personen met een verstelbare kap. Er is geen aparte bok voor de koetsier. De sjees was voor rijke boeren vaak het voertuig waarmee ze onder meer naar de kerk of naar de stad gingen. De sjees is het bekendste tweewielige rijtuig, vandaar dat de benaming "sjees" ook wel vermeld werd als naam voor het tweewielig rijtuig in het algemeen. [N 17, 5; N 101, 1, 3, 4, 8, 15; N G, 51; L 1a-m; L 36, 70; S 18, 30; monogr]
I-13, III-3-1
|
18686 |
sjerp |
lint:
léntš (L360p Bree),
sjerp:
šerp (L360p Bree)
|
sjerp, brede sierband met strik, gedragen om het middel of over een schouder [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33550 |
sla, algemeen |
hoofden:
héten (L360p Bree),
krop:
krop (L360p Bree, ...
L360p Bree),
salade:
slaai (L360p Bree),
slāi (L360p Bree)
|
[Goossens 1b (1960)]krop sla [ZND m] || sla || slaplant [ZND m]
I-7
|