e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slaan houwen: bōnt en blaw gehuiwd (Bree), bunt ɛm blaw gəhèùjt (Bree), houwə (Bree), peers en blauw gehouwd (Bree), slaan: paars en blaw geslage (Bree), peirs en blauw geslagen (Bree) bont en blauw geslagen [RND] || slaan [ZND B2 (1940sq)] || ze hebben hem paars en blauw geslagen (de echte dialectische uitdrukking opgeven) [ZND 40 (1942)] III-1-2
slaap slaap: sloap (Bree, ... ) slaap [N 10b (1961)] || Slaap: de behoefte aan volkomen rust van de zintuigen en het bewust zijn (slaap, vaak). [N 84 (1981)] III-1-1, III-1-2
slaapbol maankop: mōͅnkop (Bree), slaapkop: slaopkop (Bree), zaaddoos: zaoddoes (Bree) papaver [ZND m] || Papaver somniferum L. [DC 48 (1973)] III-4-3
slaapmuts slaapmuts: slaopmöts (Bree), sloapmöts (Bree), sloͅapmots (Bree), slópmöts (Bree) slaapmuts [pietermöts [N 25 (1964)] III-1-3
slaapplaats van de knecht bij het vee knechtekamer: knɛxtǝkāmǝr (Bree), stalkamertje: stálkē(i̯)mǝrkǝ (Bree) De ruimte in de paarde- of, zij het minder gebruikelijk, koestal waar de knecht slaapt. Een aantal benamingen betreffen meer het bed van de knecht dan de ruimte waar dat bed staat. Enkele benamingen verwijzen naar een hoger gelegen ruimte of naar de zolder boven de paarde- of koestal waar de knecht dan slaapt. [N 5A, 13b, 34e, en 59f; A 7, 32; R 3, 59; monogr.] I-6
slabbetje, spuugdoekje bavetje: bevötsje (Bree), drijtip: mar.: waarschijnlijk een doek met drie punten; cf. Weijnen Etymologisch woordenboek s.v. "tump, tomp"; cf. Weijnen Etymologisch Woordenboek s.v. "spijen, spieën  dréjtip (Bree), halsplagje: halspleͅkəkə (Bree), zeverlapje: zeiverlepke (Bree, ... ), zeͅivərleͅpkə (Bree) doek, witte ~ die men het kind als een schortje voor de borst speldt [speet, spit] [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)] III-2-2
slachten slachten: slaxtǝ (Bree) Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.] II-1
slachthout pezenkluppel: pɛ̄zǝklø̜pǝl (Bree), slachtkluppel: slaxtklø̜pǝl (Bree) Het stuk hout waaraan het geslachte dier ter verdere verwerking wordt opgehangen. De semantische overeenkomst met "spanhout" is vrij groot, omdat het spanhout en het slachthout tegelijk de functie kunnen hebben het "dichtklappen" van het dier te voorkomen. Toch zijn beide begrippen in twee aparte lemmata verwerkt. Zie ook het lemma ''spanhout''. [N 28, 64; N 28, 66; N 5aII, 62b] II-1
slachtklaar bekwaam: bǝkwām (Bree), vaardig: vērdǝx (Bree), vē̜rex (Bree) Bij het lezen van dit lemma moet men beseffen dat het begrip "slachtklaar" door de respondenten verschillend opgevat kan zijn. De betekenis kan zijn "vet genoeg om geslacht te worden" of "gereed staande voor de slachter of het slachthuis". [N 3a, 78] II-1
slachtrijp bekwaam: bǝku̯ām (Bree), vaardig: vērdex (Bree), vē̜rex (Bree) Vet genoeg om geslacht te worden, gezegd van het mestkalf. [N 3A, 78] I-11