33230 |
suikerbiet |
suikerkroot:
sokǝrkruǝt (L360p Bree),
sokǝrkrű̄t (L360p Bree),
sǫkǝrkrōt (L360p Bree),
suikerpoot:
sǫkǝrpű̄t (L360p Bree)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris, var. altissima. De suikerbiet is een veredeling van de voederbiet met een groot aandeel suikers in de vaste bestanddelen en dateert van het begin van de twintigste eeuw. De knol groeit helemaal onder de grond en gedijt het best op kleigronden. Het is één van de belangrijkste cultuurgewassen op de leemhoudende gronden in Limburg en levert de grondstoffen voor de stroopfabricage en voor de suikerindustrie in Haspengouw. De volgorde van de varianten is zoals steeds eerst naar het tweede element (biet, kroot, enz.); daarbinnen naar de varianten van suiker-; naar het vocalisme zijn in dit eerst lid drie groepen te onderscheiden, die wijzen op verschillende ontleningslagen, corresponderend aan de Nederlandse (ø̜i̯) van ɛsuikerɛ, aan de Duitse (u) van ɛZuckerɛ en aan de Franse (y) van ɛsucreɛ. [N 12, 37; N 12A, 2; A 13, 2c; A 49, 3; L B2, 361; L 43, 4a; R 3, 97; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|
20543 |
suikerklontje |
klotje suiker:
klötsje sókker (L360p Bree),
suiker:
Gewuunlik pak ich geine sòkker inne koffie
sòkker (L360p Bree)
|
klontje; Hoe noemt U: Een blokje suiker (klontje) [N 80 (1980)] || suikerklontje
III-2-3
|
20358 |
suikeroom |
suikernonk:
sòkkernònk (L360p Bree),
Verklw. sókkernónkske
sókkernónk (L360p Bree)
|
Een ongetrouwde oom, waar bijgevolg van geërfd zou kunnen worden (suikeroom, suikeren oom) [N 115 (2003)] || suikeroom
III-2-2
|
20260 |
suikertante |
suikertant:
Verklw. sókkertentsje
sókkertant (L360p Bree),
suikertantje:
sòkkertentsje (L360p Bree)
|
Een ongetrouwde tante, waar bijgevolg van geërfd zou kunnen worden (suikertante, suikeren tante) [N 115 (2003)] || suikertantje
III-2-2
|
23590 |
suisse |
suisse (fr.):
swies (L360p Bree)
|
De ordebewaarder in de kerk, de suisse [kerkgendarme, kèrksjanderm, tseijes?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17735 |
suizen van de oren |
fluiten:
fleͅitə (L360p Bree),
tuiten:
mi-jn ure tûte (L360p Bree),
tøytə (L360p Bree)
|
suizen van de oren [toewte, fluite] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17978 |
sukkelen |
aan de sukkel zijn:
aanne sigkel zeen (L360p Bree),
sukkelen:
sigkele (L360p Bree),
sikkelen (L360p Bree)
|
Sukkelen: aanhoudend ziek of niet gezond zijn, ziekelijk zijn (kwijpelen, plaaieren, op de sukkelbaan zijn, in het sukkelstraatje zijn). [N 84 (1981)] || Sukkelen: aanhoudend ziek of niet gezond zijn, ziekelijk zijn (sukkelen, krenkelen, kwakkelen, op de sukkelbaan zijn). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
18126 |
syfilis |
syfilis:
syfilis (L360p Bree)
|
Syfilis: besmettelijke geslachtsziekte die gewoonlijk begint met een zweer op de geslachtsorganen; uiteindelijk kan elk orgaan aangetast worden (druiper, luizenziekte, syfilis). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
33325 |
t-vormige hoeve |
warshuis:
wē̜ ̞rshø̜̄i̯s (L360p Bree)
|
Stal en schuren liggen achter elkaar; het woongedeelte staat hier dwars op en steekt aan beide zijden uit. Enkele opgaven komen overeen met de algemene benaming voor de boerderij; ter plekke is dan de T-vormige bouw de algemeen gebruikelijke. Voor de fonetische documentatie van deze gevallen, die aan het begin van het lemma bijeen staan, wordt verwezen naar het lemma "boederij, algemeen" (1.1.1). Zie kaart 4, het Ten Geleide van deze aflevering en afbeelding 4. [N 4A, 2b; monogr.]
I-6
|
20951 |
taai stuk vlees |
leren lap:
ein lère lap (L360p Bree),
leren thijs:
eine lèren Ti-js (L360p Bree),
taai:
tej (L360p Bree),
tɛi̯ə vlɛi̯s (L360p Bree),
det is mè tejje keddel
tej (L360p Bree)
|
een stuk taai vlees of gebak || een taai stuk vlees of gebak || ongaar || taai || taai vlees [ZND B2 (1940sq)]
III-2-3
|