20704 |
taaie pannenkoek |
leren lap:
Syst. Frings mnl.
lɛ̄rə lap (L360p Bree),
leren thijs:
lèren ti-js (L360p Bree),
Syst. Wbk. van Bree
lèren ti-js (L360p Bree)
|
een taaie pannekoek b.v. gebakken zonder gist || Taaie pannekoek, zonder gist gebakken (leere ties, leere maria?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21826 |
taal |
taal:
taal (L360p Bree)
|
taal; datgene waarvan men zich bedient om zijn gedachte of gevoelens kenbaar te maken [taal, tong] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
20745 |
taart |
gteau (fr.):
Syst. Frings mnl.
gatō (L360p Bree),
Syst. Wbk. van Bree
gato (L360p Bree)
|
Taart (toert, gattoo?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
26428 |
taats van het staakijzer |
taats:
tāts (L360p Bree)
|
Het onderste, pinvormige gedeelte van het staakijzer dat draait in een pan die ingewerkt is in een op een ijzeren balk gemonteerd stalen blok. [Vds 103; Jan 141; Coe 124; Grof 147; A 42A, 24]
II-3
|
26542 |
taatspot van het staakijzer |
taatspot:
tātspǫt (L360p Bree)
|
De in een stalen blok ingewerkte pot of pan die in watermolens dient als lager van het staakijzer. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛtaatspot van de kleine spilɛ. In de watermolen van P 51 gebruikt men een arduinsteen of kasseisteen als lager. Het woordtype kogellager (l 368, P 55) is specifiek van toepassing op een met stalen kogeltjes gevulde bus waarin het staakijzer draait.' [Vds 104; Jan 142; Coe 125; Grof 148; A 42A, 25; N O, 16g]
II-3
|
20891 |
tabak |
toebak:
Det is mich nog gein pi-jp tûbik wèèrd: het is me niets waard
tûbik (L360p Bree),
Det is straffen tûbek: dat is nogal kras
tûbek (L360p Bree)
|
tabak
III-2-3
|
20616 |
tabak snuiven |
snuiven:
e.a. opgaven
snōfen (L360p Bree)
|
tabak snuiven [ZND 07 (1924)]
III-2-3
|
19595 |
tabakspot |
tabakspot:
tybekspoͅt (L360p Bree),
toebakspot:
tøu̯wbakspoͅt (L360p Bree)
|
kruik, stenen ~; inventarisatie benamingen (gistkruik); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20577 |
tabakspruim |
rolletje:
rolke (L360p Bree, ...
L360p Bree),
In grootvaders tijd
rölke (L360p Bree),
sjiek:
sik (L360p Bree),
Fr. chique
sjiek (L360p Bree)
|
een propje pruimtabak || prop pruimtabak || pruimtabak; Hoe noemt U: Een pluk tabak, om op te kauwen of op te zuigen (chique, sik, sjik, pruim, karot, keesje, rol) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19667 |
tafel |
tafel:
tōͅfəl (L360p Bree, ...
L360p Bree),
Wèè binne het joar eine toafelpuut tösse dew bein hèèt, is ofwaal getruidsj, ofwaal wevenèèr Ein gooj toafel: waar goed gegeten wordt Eme(s) ònder de toafel drinke
toafel (L360p Bree)
|
de tafel afvagen [ZND 32 (1939)] || een schoon tafel krassen (met een spijker, enz.) [ZND 28 (1938)] || tafel
III-2-1
|