18155 |
ziekenhuis |
hospitaal:
hospetaal (L360p Bree),
hospitaal (L360p Bree),
ziekenhuis:
zekenhûs (L360p Bree)
|
Ziekenhuis: inrichting voor het verplegen van zieken (hospitaal, gasthuis). [N 84 (1981)] || Ziekenhuis: inrichting voor het verplegen van zieken (ziekenhuis, (ho)spitaal, gasthuis, krankenhuis). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
24053 |
ziekenlantaarn |
lantaarn (<fr.):
lantèèr (L360p Bree)
|
De lantaarn die door de misdienaars gedragen wordt als Ons Heer naar een zieke wordt gebracht [lanteer]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17980 |
ziekte |
ziekte:
die zeekde is besmettelik (L360p Bree),
die zeekte geit voort (L360p Bree)
|
die ziekte is besmettelijk [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|
23338 |
ziel |
ziel:
ziel (L360p Bree)
|
De ziel [zieël, zie.l, zeel]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17783 |
zien, kijken |
kijken:
kieken (L360p Bree),
komen:
koemen (L360p Bree),
zien:
zēən (L360p Bree)
|
kijken [ZND m] || zien [RND]
III-1-1, III-1-2
|
23427 |
zijaltaar |
zijaltaar:
zi-jaltoar (L360p Bree)
|
Op het priesterkoor [zijaltaar?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23354 |
zijbeuk |
zijbeuk:
zijbeuke (L360p Bree)
|
De beide zijruimten, links en rechts van het middenschip [zijbeuken?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17644 |
zijde |
zij:
pi-jn inne zi-j (L360p Bree),
zi-j (L360p Bree)
|
zij, zijde (pijn in de zij) [N 07 (1961)] || Zijde, flank: de zijkant van de buik tussen onderste ribben en heup (zijde, lank, flank) [N 84 (1981)]
III-1-1
|
20937 |
zijde spek |
zij:
zēͅi̯ (L360p Bree)
|
zijde spek [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
18680 |
zijden omslagdoek |
foulard (fr.):
Fr. foulard.
velaar (L360p Bree),
plag:
plāk (L360p Bree),
sjaal:
ša.l (L360p Bree),
zijden plag:
zi-je plagk (L360p Bree)
|
omslagdoek, zijden ~ [N 23 (1964)] || zijden halsdoek
III-1-3
|