e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zijladder karleiers: karlęi̯ǝrs (Bree), leiers: lęi̯.ǝrǝ (Bree) Ladderachtige zijkant van de hooikar. De zijladder bestaat uit een aantal sporten, die twee ladderbomen verbinden. Een gedeelte van dit materiaal werd al behandeld in wld I.3, maar wordt hier volledigheidshalve herhaald en aangevuld. [N 17, 12a + 30b + 40 + 46b + add; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; A 26, 2a; Lu 4, 2a; monogr.] I-13
zijladders van de oude kar karledders: karlęi̯ǝrs (Bree) De open ladderachtige constructies aan de zijkanten van de oude hooikar. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s a en b. Het lemma bevat alleen meervouden. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 17, 12a en 30b; A 26, 2a; Lu 4, 2a] I-3
zijn neus snuiten snuiten: snitte (Bree, ... ) Snotteren: herhaaldelijk en hoorbaar de neus ophalen om deze vrij te maken van neusvocht (snotteren, snutten, snoeven). [N 107 (2001)] || snuiten: zijn neus snuiten [sneuve, snutte] [N 10a (1961)] III-1-2
zijn pasen doen paascommunie (<lat.): poaskeni-jnie (Bree) De Paascommunie doen [de oeëster hauwe]. [N 96C (1989)] III-3-3
zijn pasen houden zijn pasen houden: zi-jne poase hauwe (Bree) Zijn Paasplicht vervullen, zijn Pasen houden, d.w.z. in de Paastijd, rond Pasen te biecht en te Communie gaan [ziene paose ha.lde, zien Paoskemunie doon]. [N 96D (1989)] III-3-3
zijn tevredenheid betuigen stuiten: sti-jte (Bree) zijn tevredenheid betuigen, zijn tevredenheid kenbaar maken [stuiten] [N 85 (1981)] III-1-4
zijn woede luchten zijn gift uitwerken: zi-jn gift ûtwörke (Bree) zijn woede proberen kwijt te raken door iets te doen of te zeggen [N 85 (1981)] III-1-4
zijpad zijgang: zijgank (Bree) Elk van beide zijgangen [zijpad?]. [N 96A (1989)] III-3-3
zijspleet in de overrok schreursgat: [Van Dale: schreur (van schroden, snijden, i.h.b. ook kleren), &lt;gew.&gt; kleermaker.]  sjriersgaat (Bree), šrīrsjàt (Bree), NB sjriêr: kleermaker. [Van Dale: schreur (van schroden, snijden, i.h.b. ook kleren), &lt;gew.&gt; kleermaker.]  sjriêrsgaat (Bree) gulp, split in een mansbroek || zijspleet in de overrok waarlangs men bij de zak of tas in de onderrok kan komen [snijdersgat, schreursgat, sjeursloak] [N 24 (1964)] III-1-3
zijtak zijtak: Bree Wb.  zi-jtak (Bree) Een zijtak (uittak, bezijden tak. [N 82 (1981)] III-4-3