33426 |
zolder boven de dorsvloer |
overden:
ī(ǝ).vǝr[den] (L360p Bree),
overschelf(t):
ī(ǝ).vǝr[schelf(t)] (L360p Bree),
schelf(t):
[schelf(t)] (L360p Bree
[(*)]
)
|
De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32]
I-6
|
33442 |
zoldergat, opening in de koestalzolder |
hooigat:
[hooi]gāt (L360p Bree),
schelf(t)gat:
šø̜lǝft˲gāt (L360p Bree),
šɛlǝf˲gāt (L360p Bree),
voergat:
vōrgāt (L360p Bree)
|
In de koestalzolder is meestal een opening waardoor het hooi naar beneden geworpen wordt om het aan de dieren te voeren. Waar de koestalzolder in open verbinding staat met de schuur is er meestal geen opening in de zoldering. Een aantal opgaven betreffen een luik of een scharnierende deur waarmee de opening afgesloten kan worden. De benamingen kunnen ook gebezigd worden voor een opening in de gevel of in het dak waardoor het hooi op de zolder wordt gebracht. Zie ook het lemma "hooivenster" (3.4.5). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) (hooi) het lemma "hooi" in aflevering I.3. Zie ook afbeelding 16.c bij het lemma "hooizolder, koestalzolder, schuur" (3.4.1). [N 5A, 56b; N 5, 97 en 97a; L 42, 24 passim; monogr.; add. uit N 5A, 57c]
I-6
|
19491 |
zolderkamer |
zolderkamertje:
zoͅldərkēͅmərkə (L360p Bree)
|
zolderkamer [N 05A (1964)]
III-2-1
|
18636 |
zomerkapmanteltje |
pelerine (<fr.):
pelderin (L360p Bree),
pellerin (L360p Bree),
pəldrin (L360p Bree),
pelerinetje (<fr.):
pelerinneke (L360p Bree)
|
kapmanteltje voor de zomer met een ovaalvormig voor- en achterpand [pelderien] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18675 |
zomerkleren |
zomerkleren:
zumerkleijer (L360p Bree),
zymərkleͅiər (L360p Bree),
zyÙəmərklēͅiər (L360p Bree)
|
zomerkleren [N 23 (1964)]
III-1-3
|
23765 |
zon- en feestdagen |
zon- en feestdagen:
zon - en fiestdaag (L360p Bree)
|
Zon- en feestdagen (ledige dagen) . [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23933 |
zondag |
zondag:
zónnig (L360p Bree)
|
De zondag, dag des Heren. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23934 |
zondag houden |
zondag vieren:
zónnig vere (L360p Bree)
|
De zondag houden/vieren/eerbiedigen/heiligen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18670 |
zondagse kleren |
`s zondagse kleren:
sondexsə kleͅiər (L360p Bree),
`s zondagskleren:
sonexsklēͅiər (L360p Bree),
zondagse kleren:
zònjigse kleijer (L360p Bree)
|
zondagse kleren [t sondagsdinge] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18328 |
zondagse schort |
rijtjesscholk:
rējtšəs šoͅlək (L360p Bree)
|
schort, blauw-wit linnen zondagse schort [N 24 (1964)]
III-1-3
|