33969 |
borstriem |
borstriem:
bǫrstrēm (L360p Bree),
%%voor de fonetische documentatie wordt verwezen naar het lemma BORSTRIEM%%
[borstriem] (L360p Bree)
|
Leren riem van het borsttuig die voor de borst van het paard zit. Zie ook opmerking onder lemma Borsttuig. [N 13, 52]
I-10
|
18400 |
borstrok |
giletje (<fr.):
žəlēkə (L360p Bree),
lijfje:
lejfke (L360p Bree),
léjfke (L360p Bree),
onderjakje:
ondərjeͅkskə (L360p Bree),
onderlijf:
oͅndərlif (L360p Bree),
slaaplijf:
sloapli-jf (L360p Bree),
sloaplijf (L360p Bree),
stoep:
stuûp (L360p Bree),
stoepje:
stoepke (L360p Bree),
wambuisje:
weͅjməskə (L360p Bree)
|
borstrok, onderkledingstuk dat over het hemd wordt gedragen [hemdrok, humperok, sjtoep, liefke, slaoplijf] [N 25 (1964)] || destijds een borstrok die over het nachthemd gedragen werd
III-1-3
|
18603 |
borstrok (voor mannen) |
kamizool (<fr.):
kaməzoͅl (L360p Bree),
onderlijfje:
onderléjfke (L360p Bree)
|
borstrok voor mannen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18602 |
borstrok (voor vrouwen) |
lijfje:
lejfke (L360p Bree),
onderkleed:
oͅndərkleͅit (L360p Bree),
onderlijfje:
onderléjfke (L360p Bree)
|
borstrok voor vrouwen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18248 |
borstspeld |
borstspang:
boͅrstspang (L360p Bree),
spang:
spang (L360p Bree, ...
L360p Bree),
spang (spengske) (L360p Bree),
speld:
spel (L360p Bree),
toespang:
tuwspang (L360p Bree),
tû(w)spang (L360p Bree)
|
speld waarmee de slippen van de grote omslagdoek voor de borst bijeen worden gehouden [N 25 (1964)] || veiligheidsspeld
III-1-3
|
18323 |
borststuk van een schort |
platstuk:
WNT: plat (III), ss. platstuk, 3. Gewestelijk (hier en daar in Z.-Ndl.) als naam voor de beide schouderstukken van een kiel of hemd, van achteren tegen elkaaar genaaid.
plat steͅk (L360p Bree)
|
borststuk, bovenste deel, ~ van een schort [boezem] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33968 |
borsttuig |
borstgetuig:
bǫrst˲gǝtēi̯x (L360p Bree)
|
Trektuig bestaande uit een stel leren riemen, dat wel eens gebruikt wordt in plaats van een haam, als het paard aan de schouders gedrukt is (zie WLD I, afl. 9, p. 111). In een vrij groot aantal opgaven verwijst de benaming voor een deel van het borsttuig naar het geheel, bv. het woordtype borstriem. Het omgekeerde, waarbij de term voor het geheel gebruikt wordt ter aanduiding van een onderdeel ervan, komt minder vaak voor (zie lemma Borstriem). [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 51]
I-10
|
18082 |
borstvliesontsteking |
fleuris:
fleris (L360p Bree),
flēres (L360p Bree)
|
pleuris [ZND m] || Pleuris: ontsteking van het borstvlies dat om de longen zit en de binnenkant van de borstkas bekleedt; pleuritis (pleuris, fleuris, floris). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18528 |
borstzak(je) |
pochetmaaltje (<fr.):
poͅšətmaelkə (L360p Bree),
pochetzakje (<fr.):
posjötzekske (L360p Bree),
wambuismaaltje:
weͅimesmēͅlke (L360p Bree)
|
pochetzakje, borstzak [N 23 (1964)], [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33713 |
bos |
bos:
boz (L360p Bree),
bǫs (L360p Bree),
bosje:
biǝskǝn (L360p Bree)
|
Een met opgaande bomen beplante uitgestrektheid grond hetzij in natuurstaat of aangelegd. [N 27, 4a; RND 82; L 1a-m; L 22, 7; Vld.; monogr.]
I-8
|