e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bree

Overzicht

Gevonden: 6062
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bos groente bussel: Bree Wb.  bössel (Bree) Een bundel samengebonden groenten zoals asperges, prei, etc. (bussel, bos). [N 82 (1981)] I-7
bosanemoon boterbloem: Bree Wb.  buterbloom (Bree) Bosanemoon (anemone nemorosa). Een 5 tot 25 cm hoge plant met lange kruipende wortelstok; de gewone bladeren zijn handvormig gedeeld, langgesteeld, aan de stengel 3 handvormig samengestelde, langgesteelde omwindselbladeren in een krans; de bloemen groeien [N 92 (1982)] III-4-3
bosbessenvlaai bosberenvlaai: Syst. Frings vrl.  boͅs˂birəvlāi̯ (Bree), bosbessenvlaai: Syst. Wbk. van Bree  bosbiêsevlaai (Bree) Vla met vulling van bosbessen (mollebeerevlaoj?) [N 16 (1962)] III-2-3
bosje haar dat tussen de oren naar voren hangt bles: blęs (Bree) Bosje haar dat van tussen de oren over de kol of het voorhoofd tot over de ogen neerhangt. Zie ook het volgende lemma met bles in de betekenis van een lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus. Zie afbeelding 2.2. [JG 1a, 1b; N 8, 26; S 27] I-9
bosje haren aan de bovenlip snor: snor (Bree) Voelharen aan de bovenlip. [N 8, 24] I-9
bot bot: boͅt (Bree) bot (niet scherp) [ZND 32 (1939)] III-2-1
bot eggen het achterste voor [eggen]: t˱ ɛxtǝrstǝ vē̜r (Bree), met de botte kant [eggen]: mǝt ˲dǝ bǫtǝ kant (Bree) Werken met een eg die "bot" is aangespannen. De eg wordt aan een zodanig punt voortgetrokken dat de tanden schuin naar achteren wijzen en bijgevolg slechts oppervlakkig door de grond gaan. Zie afb. 70. De termen zijn vooral van toepassing op het werk met de oude houten eg die schuingeplaatste tanden had. In plaatsen waar men gezien de grondsoort verschillend egwerk met dezelfde eg kon verrichten en men uitsluitend of voornamelijk bot egde om het gezaaide graan in de grond te werken, kan voor "bot eggen" dezelfde term in gebruik zijn (geweest) als voor "eggen na het zaaien". Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. Voor andere (...)-varianten dan ''eggen'' zij verwezen naar het lemma ''slepen''. [JG 1a + 1b+ 1c + 2c; N 11, 82; N 11A, 173b; NP, 16a; monogr.] I-2
bot mes kontenzitter: koͅntəzetər (Bree), paddenvil: padəvil (Bree), viggel: vigkel (Bree) bot mes; inventarisatie schertsende benamingen (puitevilder, pierelubberke); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || een bot mes III-2-1
boter boter: būi̯ǝtǝr (Bree), botter: boǝtǝr (Bree), butǝr (Bree), bytǝr (Bree) Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I] I-11
boterham bobbes: boͅbəs (Bree), Gèèf mich mè eine bòbbes möt wat sjruup erop Bruudskuub bracht bruud van hûs tot hûs; wèèrde doaviêr al ins Bòbbeskuub geneemd  bòbbes (Bree), verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9  bobus (Bree), boterham: bŭŭttəram (Bree, ... ), Syst. Frings mnl.  by(3)̄tram (Bree), Syst. Wbk. van Bree  buteram (Bree), verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9  briətram (Bree), buutram (Bree), dikke boterham (Bree), snede: snéj (Bree), snééj (Bree) boterham [ZND 32 (1939)], [ZND B2 (1940sq)] || Een boterham (stuk, botteram?) [N 16 (1962)] || hoe noemt men de met boter gesmeerde snee brood [ZND 48 (1954)] || Zijn er andere namen van een boterham, die als platter beschouwd worden? [ZND 32 (1939)] III-2-3