e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bree

Overzicht

Gevonden: 6062
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bramenvlaai bromberenvlaai: Syst. Frings vrl.  brōmbīrəvlāi̯ (Bree) Bramenvla [N 16 (1962)] III-2-3
branden branden: Ki-jk maar good ût deste doa di-jn vinger neet aan (ver)bran(d)s: let op dat je daarmee niet bedrogen uit komt Gèè köntsj doaviêr waal èè kèèrske loate branne: voor het verloop daarvan kun je wel erg dankbaar zijn  branne (Bree) branden III-2-1
brandewijn cognac: kònjak (Bree) brandewijn; Hoe noemt U: Sterk alcoholische drank, gestookt uit wijn of graan (brandewijn, snevel, franse) [N 80 (1980)] III-2-3
brandhout knab: knab (Bree), klein gezaagd brandhout  knab (Bree), knabben: knabbe (Bree), knabə (Bree), knap (Bree, ... ), sprokkelhout: sproͅkəlhoͅu̯t (Bree), stoofhout: stoafhuit (Bree), stoofknabben: stovknabə (Bree), stookknabben: stouknabə (Bree), vinkelhout: vinkeluit (Bree), viŋkəlhø.yit (Bree), Este neet oppast, dan maak ich vinkelhuit van dich: kijk maar uit, of ik zal je eens duchtig de les spellen  vinkelhuit (Bree), i.e. vinkelhout.  vinkeluit (Bree) [ZND 01 (1922)] [ZND 48 (1954)] [ZND m]brandhout [ZND 01 (1922)] || brandhout (in brokjes) [ZND B1 (1940sq)] || Brandhout voor de kachel [ZND 48 (1954)] || brandhout; klein hout voor de kachel [ZND 22 (1936)] || sprokkelhout om er de kachel mee aan te maken || stuk (meestal gezaagd) hout als brandstof I-7, III-2-1
brandmuur tussen woonhuis en stal brandgevel: brant˲gē̜ ̞vǝl (Bree), brandmuur: brantmōr (Bree) De scheidingsmuur tussen het woongedeelte en de stallen van de boerderij. Doorgaans is dit de muur waartegen, aan de woonhuiskant, ook de schouw is aangebracht en die tot in de nok is opgetrokken. [N 5A, 22g en 32a; N 31, 41d; A 49, 6b] I-6
brandnetel netel: netel (Bree), nitǝl (Bree), nētǝl (Bree) (brand)netel [ZND 01 (1922)] || Urtica L. Van dit zeer algemeen voorkomende onkruid bestaan er twee soorten: de grote brandnetel (Urtica dioica L.) en de kleine brandnetel (Urtica urens L.), die in praktijk eigenlijk niet van elkaar onderscheiden worden. De grote of groffe, die van 30 cm tot meer dan 2 m lang kan worden en hierbij afgebeeld is, groeit meer op stikstofrijke, vaak halfbeschaduwde vruchtbare gronden en stortplaatsen. De kleine of fijne -van 15 tot 60 cm hoog- meer op droge plaatsen, op bouwland en in moestuinen. Beide soorten hebben brandharen en grofgezaagde bladeren, die bij aanraking een brandend gevoel veroorzaken. De bloemen zien eruit als groenige trosjes, bij de grote tot enkele centimenters lang en hangend, en bloeien van juni, respectievelijk mei, tot de herfst. [A 13, 11; L 1, a-m; L 1u, 24; L 5, 15; L 15, 2; S 5; Gi 1, 14; monogr.; add. uit S 25; JG 1b] I-5, III-4-3
brandslang darm: darm (Bree) de buis van soepele stof waardoor het water van een brandspuit geleid wordt [ader, darm] [N 90 (1982)] III-3-1
brandstof stokens: genitiefsvorm Zuu èè gruut hûs kimt te deer aan stukes  stukes (Bree) het stoken III-2-1
brasem brasem: brōͅ.sem, bríi.sem (Bree), Bree Wb.  broasem (Bree) brasem [ZND m] || Hoe noemt u de brasem: een zoet- en brak watervis die voorkomt in stilstaande tot traagstromende wateren. Het lichaam is hoog en zijdelings afgeplat. De buikvinnen staan achter de borstvinnen voor de rugvin. De anaalvin is sterk ingesneden. De bovenste he [N 83 (1981)] III-4-2
brassen op de lappen gaan: oppe lappe goan (Bree) woest en wild leven, met veel cafés bezoeken [wilden] [N 87 (1981)] III-3-1