| 20653 |
karnemelk |
botermelk:
botǝrmęlǝk (L247p Broekhuizen),
botǝrmɛlk (L247p Broekhuizen)
|
De voeistof die van de room overblijft als de boter gemaakt is. Op de kaart is het woordtype botermelk niet opgenomen. [L 1u, 103; L 27, 30; JG 1a, 1b; R 3, 49 en 71; S 17; S 23 add.; A 7, 16; RND 100; Gwn 10, 3; Vld.; monogr.]
I-11
|
| 20672 |
karnemelksepap |
botermelk:
Syst. WBD
bŏtermelk (L247p Broekhuizen)
|
Karnemelksepap (mölkepap, mölkezuip, zuipe?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 33694 |
karrenspoor |
karspoor:
karspoor (L247p Broekhuizen)
|
Een niet-verharde weg met geulen die zijn ontstaan door het uitschuren van karwielen. [A 21, 2a; A 21, 2b; N 18, 40; monogr.]
I-8
|
| 17628 |
keel, strot |
keel:
kɛ.əl (L247p Broekhuizen)
|
strot [RND]
III-1-1
|
| 17686 |
keelgat |
keelgat:
kaelgat (L247p Broekhuizen),
kēlgat (L247p Broekhuizen),
këlgat (L247p Broekhuizen),
slokgat:
slòòkgat (L247p Broekhuizen)
|
keelgat [kelschat, rieper] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
| 18070 |
keelpijn |
keelpijn:
kɛ:lpin (L247p Broekhuizen)
|
keelpijn [RND]
III-1-2
|
| 32739 |
keerstrook, wendakker |
vooreind:
vøręnt (L247p Broekhuizen),
de volgende opgaven zijn meervoud - voor het eerste lid zie men hierboven
[voor]ęndǝ (L247p Broekhuizen)
|
Een keerstrook of wendakker is de strook grond aan het uiteinde van een akker waar de ploeg gekeerd wordt. Deze strook ligt dwars op de voren van het groot geploegd middendeel. Als men aan het voor- en achtereinde van de akker niet op een belendend perceel of op een (veld)weg kan keren, heeft men twee keerstroken nodig. De keerstrook werd oorspronkelijk onbebouwd gelaten, later werd ook zij geploegd. Een aantal benamingen kunnen ook gebruikt worden voor een strook grond in het algemeen; soms wordt er op gewezen dat men via de keerstrook toegang tot het perceel heeft. De strook is breder dan normaal als zij in de lengterichting aan een afrastering of haag grenst. [N 11, 50a; N 11A, 125b; JG 1a + 1b + 1c; JG 2b + 2c; A 18, 2; A 33, 3 + 4 + 5; L B2, 246; L 34, 47; monogr.]
I-1
|
| 22789 |
kegels (mv.) |
kegels:
mitə kɛgəls wörtər nimɛr gəspølt (L247p Broekhuizen)
|
met de kegels wordt er niet meer gespeeld [RND]
III-3-2
|
| 19664 |
kelder |
kelder:
keͅldər (L247p Broekhuizen)
|
kelder [RND]
III-2-1
|
| 19053 |
kennen |
kennen:
kenne (L247p Broekhuizen)
|
kennen (geen context) [DC 37 (1964)]
III-1-4
|