e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Broekhuizen

Overzicht

Gevonden: 1136
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kerel kerel: kɛl (Broekhuizen) kerel [RND] III-3-1
keren draaien: drɛi̯ǝ (Broekhuizen) Als men heen en weer ploegt, moet men aan het einde van iedere voor het (de) paard(en) met de ploeg laten draaien, om langs de juist geploegde voor verder te ploegen. Bij de modernere wentelploegen wordt bij het draaien het dubbele ploeglichaam omgekeerd. Bij de oude keerploeg moest men bij het keren het riester en gewoonlijk ook het kouter omzetten. [N 11, 63; N 11A, 98f + 98g + 123c; JG 1a; div.; monogr.] I-1
kerk kerk: heej waor te vroeg ien de kèèrk (Broekhuizen) te vroeg in de kerk zijn [N 08 (1961)] III-3-3
kerkgang kerkgang: (na n geboorte door de moeder).  de kèrkgank (Broekhuizen) Bedevaart doen [ne gank doon]. [N 06 (1960)] III-3-3
kerkhof kerkhof: kerkhōf (Broekhuizen), kèrekhof (Broekhuizen), kéérkhof (Broekhuizen) Kerkhof [kirkuf, doeje kirkuf]. [N 06 (1960)] III-3-3
kersenpannenkoek kersenkoek: Syst. WBD  kersekook (Broekhuizen) Pannekoek met kersen (kersekook?) [N 16 (1962)] III-2-3
kettingeg, weide-eg ketting[eg]: kęteŋ[eg] (Broekhuizen), sleep: [sleep] (Broekhuizen) De kettingeg bestaat uit een vier-, soms driehoekig raam of slechts uit een losse voor- en achterbalk, waartussen kettingen gespannen zijn. Aan deze kettingen zijn korte en lichte tanden bevestigd. Zie afb. 13 en 14. Met de kettingeg wordt voornamelijk licht werk verricht. Het bekendst is het gebruik als weide-eg. Men bewerkt de weide met de kettingeg om de grasmat luchtiger te maken, om mest te verspreiden en molshopen te slechten. Men kan de kettingeg ook gebruiken om gerooide en in panden gelegde suikerbieten van de aanklevende aarde te ontdoen. Soms wordt met de kettingeg ook akkerland bewerkt. Van enige termen aan het einde van het lemma vindt men de plaatselijke varianten in het lemma ¬¥akkersleep, weidesleep¬¥ vermeld. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b + 2c; A 13, 16b; A 40, 10; N 11, 72e + 71 add.; N 11A, 163a + 181f; N 14, 81 add.; N J, 10; N P, 18b; monogr.] I-2
kiel kiel: keel (Broekhuizen) kiel, blauwlinnen of katoenen jasje van werklieden en boeren [keel, toekiel, kletsjet, plankerten] [N 23 (1964)] III-1-3
kievit kievit: kieviet (Broekhuizen) kievit (31 ronde vleugels; kuifje; bekend van de eierenraperij [N 09 (1961)] III-4-1
kikker kikvors: kekfoͅrs (Broekhuizen) kikvors, puit [RND] III-4-2