| 33925 |
opmaken van staart en manen |
opmaken:
ǫpmākǝ (L247p Broekhuizen)
|
In dit lemma zijn de antwoorden op twee vragen samengebracht: "het opmaken van staart en manen" (N 8, 103a), en "een paardestaart vlechten" (N 8, 103b). De antwoorden op vraag 103a hebben immers vrijwel alleen met het opmaken en vlechten van de staart te maken. [N 8, 103a en 103b]
I-9
|
| 32928 |
opper |
opper:
ø̜pǝr (L247p Broekhuizen)
|
De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.]
I-3
|
| 17566 |
opperhuid |
vel:
t vel (L247p Broekhuizen)
|
opperhuid [N 10 (1961)]
III-1-1
|
| 18030 |
oprispen |
boeren:
boere (L247p Broekhuizen, ...
L247p Broekhuizen),
keuken:
kö:ke (L247p Broekhuizen),
opbreken:
t zoor brikt meej op (L247p Broekhuizen),
⁄t zoor brikt meej op (L247p Broekhuizen, ...
L247p Broekhuizen)
|
oprispen, een boertje laten [beuke, bulke, opgeure, opbotte] [N 10a (1961)] || oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] || oprisping, een zure oprisping [de vuilen opbot, zooj, zuur] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
| 32936 |
opsteker |
opsteker:
ǫpstē̜kǝr (L247p Broekhuizen),
ǫpstɛ̄kǝr (L247p Broekhuizen)
|
Degene die de schoven met de gaffel,opsteekt naar de tasser op de wagen. Vergelijk de toelichting bij het lemma ''opsteken'' (5.1.3) en het lemma ''opsteker'' (5.1.6) in aflevering I.3, van hooi op de oogstkar. [N 15, 40; monogr.; add. uit JG 1a, 1b] || Degene die het hooi met de oogstgaffel opsteekt naar de optasser op de wagen. [N 14, 121a; A 34, 3a]
I-3, I-4
|
| 32938 |
optassen, vouwen |
rol maken:
rǫl mākǝ (L247p Broekhuizen),
wallen zetten:
węl zętǝ (L247p Broekhuizen)
|
Het eigenlijke laden van het hooi op de wagen. Vooral op de Kempense ladderkarren, zonder dichte zijschotten (zie het lemma ''hooikar'') is dit laden een zorgvuldig karwei: de bussels hooi worden dan met een draaiende slag, een "vouw", vast tegen elkaar aan gestapeld. Om praktische redenen moest er met zorg geladen worden: er moest immers zoveel mogelijk hooi op de wagen geladen worden; maar ook om redenen van beroepstrots: een goedgeladen oogstwagen is de trots van de boer. Om een slechtgeladen wagen zal hij worden bespot. [N 14, 120; A 34, 6]
I-3
|
| 32939 |
optasser |
lader:
lāi̯ǝr (L247p Broekhuizen)
|
Degene die, staande op de kar, het hooi van de opsteker aanneemt en het er opstapelt. [N 14, 121b; A 34, 3b]
I-3
|
| 33730 |
optilbaar hek |
los hekken:
los hɛkǝ (L247p Broekhuizen)
|
Het niet draaiend maar uitneembaar hek aan de ingang van een wei. [N 14, 68b; A 25, 5e; monogr.]
I-8
|
| 17900 |
optillen |
opheffen:
ophèùfə (L247p Broekhuizen)
|
optillen [RND]
III-1-2
|
| 34000 |
optuigen |
aantouwen:
ǭntǫu̯ǝ (L247p Broekhuizen)
|
Een trekpaard van het nodige trektuig voorzien. Men zet het hoofdstel op het hoofd van het paard, plaatst het haam om zijn nek, legt het schoftzadel op zijn rug en doet het achterhaam aan. Tenslotte gespt men de verschillende delen aan elkaar. [JG 1b; N 8, 97a; monogr.]
I-10
|