| 20318 |
oud, bejaard |
oud:
zien moodder is alt
alt (L247p Broekhuizen)
|
oud: zn moeder is oud [DC 35 (1963)]
III-2-2
|
| 32849 |
oude grassoorten |
hazebrood:
hazebrood (L247p Broekhuizen),
smelen:
smēlǝ (L247p Broekhuizen),
watergroes:
watergroes (L247p Broekhuizen)
|
De hieronder vermelde woorden werden opgegeven op de vraag naar verschillende oude grassoorten. Na de lexikale eenvoud van het vorige lemma ''gras'', leverde deze vraag een grote oogst aan plantennamen op. Het is echter lang niet altijd duidelijk welke botanische grassoort nu precies bedoeld wordt; eenzelfde plantenvolksnaam kan immers in de ene streek een andere botanische familie of afdeling aanduiden dan in de andere streek. Naast de oude grassoorten blijken óók en vooral wilde grassoorten te zijn opgegeven die juist niet voor de weidebouw van belang zijn, maar waarmee de landbouwer en veeteler te maken heeft om ze van zijn cultuurgrond weg te houden, onkruid derhalve. Zie ook de lemma''s ''zuring'' en ''distel'' en de benamingen voor het onkruid in de akker in de aflevering over de Akkerbouw (WLD.I.1.4). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. Het lemma bevat enkelvouden en meervouden.' [N 14, 82; monogr.]
I-3
|
| 22317 |
oudejaarsavond |
oudejaarsavond:
aldejaorsaovent (L247p Broekhuizen),
aldejaorsaovond (L247p Broekhuizen),
ālde jaorsaovend (L247p Broekhuizen)
|
Oudejaarsavond [silvesteraovent]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
| 22318 |
oudejaarsdag |
oudejaarsdag:
aldejaorsdaag (L247p Broekhuizen)
|
Oudejaarsdag. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
| 25608 |
ovenpaal |
scheutel:
šø̄ǝtǝl (L247p Broekhuizen),
scheuter:
sxø̄tǝr (L247p Broekhuizen)
|
De ovenpaal is in de regel een ongeveer twee meter langer stok met een plat, rond, rechthoekig of tongvormig blad van hout of ijzer waarmee het in broodvorm opgemaakte deeg in de oven wordt geschoven. Meestal haalt men hiermee ook het gebakken brood uit de oven. Het blad loopt naar voren scherp toe om het inschieten van het brood te vergemakkelijken en vooral om bij het uittrekken de paal onder het brood te kunnen schuiven (Weyns blz. 34). Wat de woordtypen "rochelijzer", "haak", "schoffel" en mogelijk nog andere betreft moet men heel waarschijnlijk aan andersoortig gereedschap denken waarmee men toch het brood uit de oven kan halen. Zie afb. 22. [N 29, 45b; RND 57; L 40, 13a; A 44, 22; OB 2, 2d; OB 2, 2e; mat. S -daaronder valt wat A. Stevens in zijn artikel ''Zwaaide, een zuidoost-nederlandse dialektbenaming voor de broodschieter of ovenpaal'' noemt "mat. S, P, C en G"; monogr.]
II-1
|
| 18589 |
overall |
overall (eng.):
overall (L247p Broekhuizen)
|
overall, werkpak uit één stuk [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 32797 |
overdwars eggen |
dwars [eggen]:
dwars (L247p Broekhuizen),
twars [eggen]:
twē̜rs (L247p Broekhuizen)
|
Men egt een akker in de breedte om de ploegvoren te breken of om hem van onkruid te zuiveren. Meestal wordt de akker daarna ook nog eens in lengte geëgd. In de betrokken woordtypen hieronder verschijnen dwars, wars e.d. steeds met a als klinker, ook al beantwoordt aan de meeste dialectvarianten veeleer een type met e (dwers e.d.) of ee (dweers e.d.). Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting op het lemma ''eggen''.' [JG 1a + 1b + 1c + 2c; N 11, 84b; N 11A, 176d + 189d; monogr.]
I-2
|
| 33817 |
overgevoelig paard |
grijzerd:
gręi̯zǝrt (L247p Broekhuizen
[(van grijzen?)]
)
|
Paard dat bij het zien van mensen geluiden en bewegingen maakt, maar zonder kwaadaardigheid. [N 8, 94e]
I-9
|
| 18695 |
overhemd |
sporthemd:
sporthemd (L247p Broekhuizen)
|
overhemd [ingels hemd, sporthemd, frontj] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 18553 |
overjas (alg.) |
overjas:
aoverjas (L247p Broekhuizen)
|
overjas, lange ~, dik en warm [euverpalto, palzeer, jaager] [N 23 (1964)]
III-1-3
|