20301 |
straf geven |
straf geven:
straf gaeve (L434a Broeksittard),
straffen:
straove (L434a Broeksittard)
|
straf geven [SGV (1914)] || straffen [SGV (1914)]
III-2-2
|
18776 |
streng |
streen:
strēn (L434a Broeksittard)
|
Een streng garen, een gewonden en veelal ineengedraaide bundel waarin garen in de handel komt. De woordtypen lood, half lood, loodje en onsje duiden op een bepaalde hoeveelheid gewicht garen. [N 62, 56c; L 7, 58; L 28, 14; Gi 1.IV, 25; MW; S 36; monogr.]
II-7
|
19083 |
streng (bn.) |
strang:
strang (L434a Broeksittard)
|
streng (bijv. nw.) [SGV (1914)]
III-1-4
|
18777 |
streng garen [cf. wld ii.7: 24-25] |
streen:
streen (L434a Broeksittard)
|
streng (garen) [SGV (1914)]
III-1-3
|
22085 |
stro |
struu:
štrø̄ (L434a Broeksittard)
|
Halmen van gedorst koren. De algemene benaming. Zie ook de toelichting bij paragraaf 6.4. [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 83]
I-4
|
21093 |
stroef |
sleeuw:
sleè tenj (L434a Broeksittard)
|
sleeuwe tanden [SGV (1914)]
III-2-3
|
33715 |
stronk, boomstronk |
speen:
špēn (L434a Broeksittard)
|
Wat blijft staan, de stomp met wortels, als een boom omgehakt is. [N 27, 8a; R 3, 2; Wi 11; L 7, 59; L B2, 343; Vld.; monogr.]
I-8
|
25574 |
strooien |
strooien:
štrø̄i̯ǝ (L434a Broeksittard)
|
Hooi of stro onder het vee spreiden. [S 36; L 7, 61b; R(s]
I-11
|
22041 |
strooisel |
strooisel:
štrø̜i̯sǝl (L434a Broeksittard)
|
Dat wat in de stal onder het vee wordt gestrooid. Dat kan vers stro zijn maar ook gehakt stro of afval na het wannen van gedorst graan. Verder gebruikte men bladeren uit hagen, eiken- en beukenbos en loof van struiken eveneens als strooisel. [N 6, 10; L 7, 61b; JG 1a, 1b, 2b-1 add.; N 18, 41 add.; monogr.]
I-11
|
33128 |
strowis |
struuwis:
štrø̜̄wø̜š (L434a Broeksittard)
|
Klein busseltje lang stro, met name gebruikt om er een stroband van te maken. [S 36; monogr.]
I-4
|