17814 |
laten |
laten:
loate (Q035p Brunssum)
|
laten [SGV (1914)]
III-1-2
|
33384 |
latierboom |
boom:
bōm (Q035p Brunssum)
|
Een horizontale balk die twee paarden van elkaar scheidt, meestal hangend aan kettingen, ook wel vast verbonden. In plaats van een hangende balk kan er ook een eenvoudige en niet al te hoge tussenwand zijn. Met een box is een afgeschutte ruimte voor één paard bedoeld; de tussenwand maakt dan deel uit van de box. [N 5A, 59d; monogr.]
I-6
|
25226 |
lauw weer |
l-l weer:
là-là wéér (Q035p Brunssum),
moe (weer):
meuch wéér (Q035p Brunssum)
|
loommakend, gezegd van het weer [lui] [N 81 (1980)] || warm noch koud, gezegd van het weer [lauw, voos] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25036 |
lawaai maken |
leven maken:
lève make (Q035p Brunssum)
|
lawaai maken [SGV (1914)]
III-4-4
|
25035 |
lawaai, herrie |
herrie:
herrie (Q035p Brunssum),
laweit:
leweit (Q035p Brunssum),
spektakel:
shpektakul (Q035p Brunssum)
|
een dooreenmengeling van sterke geluiden [leven, herrie, geweld, lawaai, spektakel, rumoer] [N 91 (1982)] || lawaai [SGV (1914)] || lawaai, herrie maken [laweiten, laweit maken, gellen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18356 |
lederen pantoffel |
pantoffel:
pantoefels (Q035p Brunssum),
slob:
schloebe (Q035p Brunssum)
|
pantoffels, lederen ~, gemakkelijke huisschoenen zonder veters [petoffels, pantoefels, trumpe, sjlutsje, sloffe, sjloebe] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
25317 |
lee, maat van 200 m2 |
lee:
leej (Q035p Brunssum)
|
de maat die een oppervlakte aangeeft van 200 vierkante meter [lee] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22416 |
leefnet |
kaar:
kaar (Q035p Brunssum)
|
Het net waarin men vissen die met de hengel zijn gevangen levend kan houden [leefnet, kaar]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20953 |
leeg, gezegd van een noot |
leeg:
WLD
leag (Q035p Brunssum, ...
Q035p Brunssum)
|
leeg, gezegd van een noot waar niets in zit (leeg, doof, loos). [N 82 (1981)]
I-7, III-2-3
|
24973 |
leeg, niets bevattend |
leeg:
leĕg (Q035p Brunssum, ...
Q035p Brunssum),
lêêg (Q035p Brunssum)
|
leeg (ijdel, ijl, laas) [DC 03 (1934)] || niets bevattende, gezegd van bijv. een fles, een kan, een kopje, een vertrek etc. [leeg, ijdel, ijl] [N 91 (1982)] || waar niemand aanwezig is, leeg [wepel, verlaten] [N 91 (1982)]
III-4-4
|