e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q035p plaats=Brunssum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slokdarm slokdarm: sjlòkderm (Brunssum) slokdarm [krop, gorgel] [N 10 (1961)] III-1-1
slons (slodder?) prij: prie (Brunssum), slodder: schloddur (Brunssum), slons: slons (Brunssum) een haveloze, slordige vrouw [slodder, sloor, slons, luns, klons, slos, lameer] [N 85 (1981)] || slons [SGV (1914)] III-1-4
slot slot: šloat (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), šlǭt (Brunssum) Onderdeel van een inschuifbare, metalen stijl. Het slot vormt de verbinding tussen de onder- en de bovenstijl en veroorzaakt, wanneer het is vastgezet, een wrijvingsweerstand die groter wordt naarmate de bovenstijl verder in de onderstijl schuift. [N 95, 310; monogr.] || Toestel dat als sluiting op deuren wordt aangebracht, waarbij door middel van een sleutel een schoot of tong wordt uitgeschoven die in een gat in de stijl van het kozijn valt. [N 54, 94b; L 6, 73a; S 33; monogr.] II-5, II-9
sluik haar zemelen: zemmele (Brunssum) recht, sluik haar [N 10 (1961)] III-1-1
sluimeren schonkeren: sjonkere (Brunssum), slapen: schloapu (Brunssum), sluimeren: sjlommere (Brunssum) Slaperig: geneigd zijn tot slapen (slaperig, dommelig, dwaas, vaakluis). [N 84 (1981)] || sluimeren [drooze, knikkebolle] [N 10 (1961)] III-1-2
sluipen gluipen: gleipu (Brunssum) Sluipen: zich in alle stilte voortbewegen zodat niemand het merkt (sluipen, kruipen, slippen, gluipen). [N 84 (1981)] III-1-2
sluitklep broekenklep: brookeklep (Brunssum), broekenslag: brookesjlaag (Brunssum) klep van een broek met sluitklep aan de voorkant [bokseslaag, presenteerblad] [N 23 (1964)] III-1-3
sluitspeld sluitspang: schloetschpang (Brunssum) sluitspeld; speld waarvan de punt wordt vastgezet in een dopje of haakje zodat men zich daaraan niet kan bezeren, voor de luier [toespeld, knipspeld, bakelspeld] [N 86 (1981)] III-2-2
slurpen lepsen: lèp⁄sjə (Brunssum), slorpen: šlorpe (Brunssum), slurpen: sjlurpen (Brunssum) slorpen [SGV (1914)] || slurpen; Hoe noemt U: Drank of vloeibaar voedsel hoorbaar opzuigen (slorpen, slurpen, slierpen, lerpen, lerwen, zabberen, slobberen) [N 80 (1980)] III-2-3
smaak smaak: sjmaak (Brunssum, ... ) smaak: het spek heeft een ranzige smaak [N 10 (1961)] || smaak: mijn smaak is bedorven door die rotte appel [N 10 (1961)] III-1-1