22671 |
viool |
fiengelieng:
NB viengelienge: spelen, krassen op de viool.
viengelieng (Q035p Brunssum),
viool:
viool (Q035p Brunssum)
|
Het muziekinstrument dat bestaat uit een houten kast met klankgaten en een hals waarop 4 snaren zijn gespannen en dat bespeeld wordt met behulp van een strijkstok [viool, fiool, tremp]. [N 90 (1982)] || Viool.
III-3-2
|
19745 |
viooltje |
viooltje:
WLD
vieulkus (Q035p Brunssum)
|
[N 92 (1982)]
I-7
|
24387 |
vis, algemeen |
vis:
vušje (Q035p Brunssum),
Eng. u
vuš (Q035p Brunssum)
|
visch [SGV (1914)] || visschen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-2
|
24402 |
visaas |
aas:
oas (Q035p Brunssum)
|
aas [SGV (1914)]
III-4-2
|
22646 |
vissen |
vissen:
vusjen (Q035p Brunssum),
vušje (Q035p Brunssum, ...
Q035p Brunssum)
|
Het vistuig bestaande uit een lange houten of rieten stok; aan het uiteinde is een snoer bevestigd waaraan een verschuifbare dobber zit en aan het einde een haakje [hengelgarde, topgaarde, geert, garde, lijn, roede, visgeert, vislijn, visroede]. [N 88 (1982)] || visschen (ww.) [SGV (1914)]
III-3-2
|
22414 |
vissnoer |
snoer:
sjnoor (Q035p Brunssum)
|
Een touw met een of meer haken om vis te vangen [snoer, lijn]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22417 |
visvangst |
vangst:
vangs (Q035p Brunssum)
|
Alles wat men vangt bij het vissen [vangst, rafel]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
19602 |
vlaaischotel |
vlaschotel:
vlaasjottel (Q035p Brunssum)
|
schaal, plat, om een vlaai op te dienen [flaaischottel] [N 07 (1961)]
III-2-1
|
21424 |
vlaams |
vlaams:
vlaams (Q035p Brunssum)
|
Vlaams; bijvoeglijk naamwoord - [DC 47 (1972)]
III-3-1
|
24266 |
vlaamse gaai |
markolf:
merkef (Q035p Brunssum),
merkuf (Q035p Brunssum, ...
Q035p Brunssum),
mérkuf (Q035p Brunssum),
mérköf (Q035p Brunssum, ...
Q035p Brunssum)
|
gaai (34 blauwe veertjes in vleugel; kan veertjes opzetten; hele jaar in bossen; soms in troepjes op trek; echte schreeuwlelijk; ook tam te maken [N 09 (1961)] || Hoe heet de Vlaamsche gaai? [DC 06 (1938)] || meerkol [SGV (1914)] || vlaamse gaai
III-4-1
|