e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Brunssum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
langs de snoeren kijken richting doortrekken: rexteŋ doǝrtrękǝ (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]   [Domaniale]) Kijken of de richting van de mijngang goed is. De richting moet naar het werkfront worden doorgetrokken. Voordat men hiertoe overgaat, controleert men eerst of de richting nog wel bruikbaar is. Daartoe bevestigt men drie richtingssnoeren. Hangen deze in een rechte lijn, dan wordt het derde snoer, dat uitsluitend voor controle dient, verwijderd. De richting wordt met behulp van de twee overige doorgetrokken. Daarvoor zijn drie man nodig: één die langs de snoeren kijkt, één die het tweede snoer belicht, terwijl de derde man een lamp voor het front hangt of vasthoudt. Hiervoor wordt bij voorkeur een benzinelamp gebruikt. De vlam wordt zodanig getemperd, dat zij vanaf de richtingssnoeren nog juist duidelijk zichtbaar is. Dit gebeurt om de grootst mogelijke nauwkeurigheid te krijgen. De persoon die viseert geeft door bewegingen met de lamp naar links of naar rechts te kennen naar welke kant de lamp aan het front verplaatst moet worden (Driessen pag. 128-129). [N 95, 851] II-5
langspijler langspijler: laŋs[pijler] (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]   [Emma]) Pijler die in de hellingsrichting van de koollaag ligt. Voor de fonetische documentatie van de woorddelen -(pijler), -(streb) en -(taille) zie men het lemma Pijler. [N 95, 479; N 95, 286] II-5
langzaam, traag traag: troag (Brunssum) langzaam [lui, traag, stil, telijig] [N 91 (1982)] III-4-4
lantaarn lantaarn: lantèr (Brunssum) lantaarn [SGV (1914)] III-2-1
lap lap: lap (Brunssum) sterke doek of stof [lap, vel, lel, del] [N 86 (1981)] III-1-3
lap op een schoen huif: huuf (Brunssum), lap: lap (Brunssum) lap op een schoen, stukje leer waarmee het bovenleer wordt gerepareerd [N 24 (1964)] III-1-3
laster kal van kwade lui: kal va koa luuj (Brunssum) laster [SGV (1914)] III-1-4
lastig (werken) lastig: lestig (Brunssum, ... ), lèstich (Brunssum, ... ), zwaar: zjwaor (Brunssum) het moeilijk zijn [slameur, last] [N 85 (1981)] || lastig [SGV (1914)] || niet zonder moeite of inspanning volbracht of afgedaan kunnend worden, niet gemakkelijk [difficiel, delicaat, ongemakkelijk, onklaar, zwaar moeilijk] [N 85 (1981)] || zwaar vallend [bezwaarlijk, kwalijk] [N 85 (1981)] III-1-4
lastig kind lastige mop: lèstigə möp (Brunssum), lastige prij: lèstigə prīē (Brunssum), nut nest: nut nis (Brunssum) een kind met een lastig karakter [nest, bernuizig kind, erg] [N 85 (1981)] III-1-4
lastigvallen hinderen: hin⁄jərə (Brunssum), ophouden: ophoutu (Brunssum) iemand bij zijn werk storen of ophouden [plagen, steken, hinderen] [N 85 (1981)] III-3-1