e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Brunssum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slag klats: klààtsj (Brunssum), paf: pááf (Brunssum), pats: pààtsj (Brunssum), slag: sjlààch (Brunssum), šlaag (Brunssum), šlaag i gen moel (Brunssum), šlèg (Brunssum), veeg: veeg (Brunssum), wats: wàtsj (Brunssum) muilpeer, slag op de kaak [SGV (1914)] || Oorveeg: slag om de oren (raps, oorveeg, opneuker, mot, blamot, appelvlink, sabelets, pees, lap, draai, laps, klap, lek, konkel, fleer, hababbel). [N 84 (1981)] || slag, klap, stomp [SGV (1914)] || Slag, klap: een slaande beweging met het doel om te treffen (gleer, smijt, klets, wiks, batter, bats, veeg, ketter, maai). [N 84 (1981)] || slagen (mv) [SGV (1914)] III-1-2
slak slak: šlek (Brunssum, ... ) slak [SGV (1914)] || slak, alg. [SGV (1914)] III-4-2
slakkenhuis slakkenpotje: šlekkepötje (Brunssum) slakkenhuisje [SGV (1914)] III-4-2
slang slang: WLD  schlang (Brunssum) Hoe noemt u het dier met een langgerekt, rolrond, door schubben bedekt lichaam zonder ledematen; het beweegt zich voort door zijn lichaam te krommen (slang, serpent) [N 83 (1981)] III-4-2
slangewortel aronskelk: WLD  aronskelluk (Brunssum) Slangewortel (calla palustris een 15 tot 30 cm hoge plant. De bladeren zijn hartvormig; de bloemen groeien in een kolf, de plant is tweeslachtig, omgeven door een schutblad; de rode bessen van de plant zijn giftig. Bloeitijd in mei en juni (kalle, arons [N 92 (1982)] III-4-3
slank smal: schmaal (Brunssum) Slank, tenger: rank, smal gebouwd (slank, raal, reel, rank, riede). [N 84 (1981)] III-1-1
slaperig doezig: deuzich (Brunssum) Slaperig: geneigd zijn tot slapen (slaperig, dommelig, dwaas, vaakluis). [N 84 (1981)] III-1-2
slappe vilten hoed loesjhoed: loesjhood (Brunssum) hoed, slappe, vilten ~ met deuk [lösjhood, scheurhood] [N 25 (1964)] III-1-3
slecht lopende wagen slechte wagen: slechte wagen (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) [N 95, 675] II-5
slecht mens, slechte kerel moosvarken: moos⁄vèrkə (Brunssum), onnut: onnut (Brunssum), schind-aas: maar meest in de beteekenis v. leeperd  šinoas (Brunssum) galgenaas [SGV (1914)] || iemand met een slecht karakter [schoef, schobbert, ontmens, galgenaas, slechterik, schoefel] [N 85 (1981)] III-1-4