20380 |
jongen met wie men verloofd is |
aanstaande:
aanstaonde (L426p Buchten)
|
Hoe noemt men hem, wanneer men met hem verloofd is? (Hoe noemt men den jongen met wien men verkeering heeft?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
18702 |
jongensblouse |
bloes:
bloes (L426p Buchten)
|
jongensblouse, ruime bovenkledingstuk met band of elastiek in de taille [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21335 |
jood |
jood:
jud (L426p Buchten, ...
L426p Buchten)
|
jood [SGV (1914)]
III-3-1, III-3-3
|
23211 |
judas |
judas:
Judas (L426p Buchten)
|
Judas [SGV (1914)]
III-3-3
|
21336 |
juffrouw |
juffer:
joffer (L426p Buchten)
|
juffer [SGV (1914)]
III-3-1
|
33958 |
jukriem |
disselketting:
desǝlkɛteŋ (L426p Buchten)
|
Verbinding tussen het haam en de disselboom, als men met een tweespan rijdt. Verscheidene zegslieden verklaren dat een tweespan in hun gemeente niet (meer) voorkomt. [N 13, 12]
I-10
|
18707 |
jumper |
jumper:
jumper (L426p Buchten)
|
jumper, damesvest met mouwen en knopen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20697 |
jus, vleesnat |
saus:
Syst. WBD
saus (L426p Buchten)
|
Saus of jus (sop?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17602 |
kaak |
kaak:
kaak (L426p Buchten)
|
Welk woord gebruikt men in Uw dialect ter aanduiding van het benige gedeelte van het hoofd, waarin de tanden en kiezen zitten? Hoe spreekt men het uit? [DC 27 (1955)]
III-1-1
|
17603 |
kaakbeen(rand) |
raak:
raakke (L426p Buchten)
|
kaakrand waarin de tanden staan [raak] [N 10 (1961)]
III-1-1
|