18794 |
kousenwol |
strikgaren:
strikgare (L426p Buchten)
|
Wollen garen voor het breien van kousen (saai, sajet) [N 79 (1979)]
III-1-3
|
19621 |
kouter |
kouter:
kǫu̯tǝr (L426p Buchten),
kouteren:
kǫu̯tǝrǝ (L426p Buchten)
|
Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.]
I-1
|
18678 |
kraag van een kraagmantel |
pelerine (<fr.):
pellerien (L426p Buchten)
|
kraag, zeer brede ~ van een kraagmantel (vero) [pellerien] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
28332 |
kraagschroef |
houtschroef:
hǫwtšruf (L426p Buchten
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Grote houtschroef waarvan het bovengedeelte de railvoet op de dwarsligger houdt. Het woordtype "telefoonbout" uit Q 113 en Q 121b voor respektievelijk de mijnen Emma en Willem-Sophia is een volksetymologische verbastering van "tire-fondbout". [N 95, 712; Vwo 453; Vwo 784]
II-5
|
34491 |
kraaien, gezegd van de haan |
kraaien:
krɛi̯ǝ (L426p Buchten)
|
[N 19, 49; Vld.; monogr.]
I-12
|
17562 |
kraakbeen |
knapschenkel:
knapsjenkel (L426p Buchten),
knoers/knors:
knoors (L426p Buchten)
|
kraakbeen [SGV (1914)] || kraakbeen [noerz, knorzel, knoezelbeen] [N 10a (1961)]
III-1-1
|
20146 |
kraamverzorgster |
kraamverzorgster:
kraamverzorgster (L426p Buchten)
|
kraamverpleegster; gediplomeerde verzorgster moeder/kind [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
24196 |
kraanvogel |
kroenekraan:
kroenekraan (L426p Buchten)
|
kraanvogel [SGV (1914)]
III-4-1
|
17918 |
krabben |
kratsen:
kratse (L426p Buchten, ...
L426p Buchten),
scheren:
šērǝ (L426p Buchten),
schrabben:
šrabǝ (L426p Buchten),
schuren:
sjoere (L426p Buchten)
|
krabben [SGV (1914)] || krabben: schuren, krabben tegen jeuk [schobbe] [N 10 (1961)] || krabben: zijn hoofd krabben tegen jeuk [kraowe] [N 10 (1961)] || Met een krabber of andere hulpmiddelen de geweekte varkensharen verwijderen. Door het krabben wordt een zeer dun laagje van de opperhuid eveneens verwijderd. [N 28, 27; monogr.]
II-1, III-1-2
|
25404 |
krabber |
ijzer hoorntje:
īzǝr hø̜rkǝ (L426p Buchten),
schel:
šɛl (L426p Buchten)
|
Een meestal kegelvormig metalen werktuig met scherpe onderrand waarmee men de geweekte varkensharen verwijdert. Aan de bovenkant van de krabber bevindt zich een haak waarmee men de na het krabben achtergebleven lange haren uittrekt of de nagels afrukt. Omdat men een krabber vaak zelf maakt of laat maken van restanten van ander, niet meer bruikbaar gereedschap (bv. het blad van een schoffel) komen allerlei vormen voor. Voor het mes waarmee men de geweekte ha-ren en opperhuid van het varken verwijdert zie men het lemma ''mes''. Zie afb. 6. [N 28, 28a; N 28, 36; monogr.]
II-1
|