e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Buchten

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
morskool morskolen: morskǭlǝ (Buchten  [(Maurits)]   [Maurits]) Gemorste kool. [N 95, 462] II-5
mossel mossel: mossjel (Buchten, ... ) mossel [SGV (1914)] III-2-3
mosterd mosterd: mosterd (Buchten) mosterd [SGV (1914)] III-2-3
mot mot: mot (Buchten, ... ) mot [DC 24 (1953)], [SGV (1914)] III-4-2
motorgoot aandrijfrutsche: āndrīfrotš (Buchten  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Transportgoot waarop de beweging van de schudgootmotor wordt overgebracht. Een motorgoot is doorgaans een versterkte goot die aan de onderkant voorzien is van een zogenaamde slof met boutgaten. De slof dient om de verbinding met de motor tot stand te brengen. [N 95, 625; Vwo 3; Vwo 17; Vwo 84] II-5
motorraam motorraam: mōtǫrrām (Buchten  [(Maurits)]   [Emma, Maurits]) IJzeren raam waarop de motor van een schudgoot met bouten bevestigd kan worden. [N 95, 616] II-5
motregen, fijne regen motregen: Nb. in de g hoort men ook een n.  motrége (Buchten), muggenpis: muggepis (Buchten), valse regen: Nb. neen, wel het bovengenoemde.  valsje rege (Buchten) klein beetje regen [muggepis, pleisterke regen] [N 81 (1980)] || motregen, stofregen [moef-, stief-, smook- naajersregen, stobber, mozel, mot, smies] [N 22 (1963)] || noorderstof, in de betekenis van motregen bij overigens droge atmosfeer; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)] III-4-4
motregenen, licht regenen miezerig weer: miezerig (Buchten), motregenen: ⁄t begint te motregene (Buchten), zeveren: zeivere (Buchten) beginnen te motregenen [te stieven, stiefregenen, mozelen, smossen, riezelen, ziebelen, zauwelen, netelen, zéémelen] [N 22 (1963)] || lichtjes regenen [sprenkelen, siebelen, zeiveren] [N 22 (1963)] || zeer weinig regenen, zodat de grond maar net nat is [spruikelen] [N 81 (1980)] III-4-4
mout mout: mout (Buchten) Het op de eest of eestvloer gedroogde en eventueel geroosterde graan. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''eesten''. [N 35, 20; L 1a-m; L 1u, 166; S 5; Jan 14d; monogr.] II-2
mouw mouw: moe (Buchten) mouw [SGV (1914)] III-1-3