28038 |
morskool |
morskolen:
morskǭlǝ (L426p Buchten
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Gemorste kool. [N 95, 462]
II-5
|
20923 |
mossel |
mossel:
mossjel (L426p Buchten, ...
L426p Buchten)
|
mossel [SGV (1914)]
III-2-3
|
20839 |
mosterd |
mosterd:
mosterd (L426p Buchten)
|
mosterd [SGV (1914)]
III-2-3
|
24355 |
mot |
mot:
mot (L426p Buchten, ...
L426p Buchten)
|
mot [DC 24 (1953)], [SGV (1914)]
III-4-2
|
28350 |
motorgoot |
aandrijfrutsche:
āndrīfrotš (L426p Buchten
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Transportgoot waarop de beweging van de schudgootmotor wordt overgebracht. Een motorgoot is doorgaans een versterkte goot die aan de onderkant voorzien is van een zogenaamde slof met boutgaten. De slof dient om de verbinding met de motor tot stand te brengen. [N 95, 625; Vwo 3; Vwo 17; Vwo 84]
II-5
|
28347 |
motorraam |
motorraam:
mōtǫrrām (L426p Buchten
[(Maurits)]
[Emma, Maurits])
|
IJzeren raam waarop de motor van een schudgoot met bouten bevestigd kan worden. [N 95, 616]
II-5
|
25130 |
motregen, fijne regen |
motregen:
Nb. in de g hoort men ook een n.
motrége (L426p Buchten),
muggenpis:
muggepis (L426p Buchten),
valse regen:
Nb. neen, wel het bovengenoemde.
valsje rege (L426p Buchten)
|
klein beetje regen [muggepis, pleisterke regen] [N 81 (1980)] || motregen, stofregen [moef-, stief-, smook- naajersregen, stobber, mozel, mot, smies] [N 22 (1963)] || noorderstof, in de betekenis van motregen bij overigens droge atmosfeer; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25100 |
motregenen, licht regenen |
miezerig weer:
miezerig (L426p Buchten),
motregenen:
⁄t begint te motregene (L426p Buchten),
zeveren:
zeivere (L426p Buchten)
|
beginnen te motregenen [te stieven, stiefregenen, mozelen, smossen, riezelen, ziebelen, zauwelen, netelen, zéémelen] [N 22 (1963)] || lichtjes regenen [sprenkelen, siebelen, zeiveren] [N 22 (1963)] || zeer weinig regenen, zodat de grond maar net nat is [spruikelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25664 |
mout |
mout:
mout (L426p Buchten)
|
Het op de eest of eestvloer gedroogde en eventueel geroosterde graan. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''eesten''. [N 35, 20; L 1a-m; L 1u, 166; S 5; Jan 14d; monogr.]
II-2
|
18264 |
mouw |
mouw:
moe (L426p Buchten)
|
mouw [SGV (1914)]
III-1-3
|