18021 |
fluim |
fluim:
fluum (L426p Buchten, ...
L426p Buchten)
|
fluim [SGV (1914)] || fluim [klad, kwalster, kwaaier] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
18024 |
fluimen uitspuwen |
fluimen:
flume (L426p Buchten)
|
spuwen: fluimen uitspuwen [kwalstere, kwaajere, uitgooje] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
28760 |
fluweel, velours |
velours:
flūr (L426p Buchten)
|
Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.]
II-7
|
33528 |
framboos |
framboos:
framboas (L426p Buchten)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
18784 |
franje |
franjel:
fraanjel (L426p Buchten),
frānjǝl (L426p Buchten)
|
franje [SGV (1914)] || Randversiering bestaande uit een boordsel met een reeks afhangende draden, meestal in bundels of kwasten bijeengehouden. [N 62, 59; MW; S 9; monogr.]
II-7, III-1-3
|
25240 |
fris weer |
tamelijk koud:
tamelijk kouàde (L426p Buchten)
|
tamelijk koud, gezegd van het weer [koutig] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20494 |
fruit eten |
snageren:
schnagere (L426p Buchten)
|
fruit eten; Hoe noemt U: (Veel, onrijp) fruit eten (groezen, snaaien, snatsen, snoeien) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20536 |
fruiten |
fruiten:
fruite (L426p Buchten)
|
fruiten; Hoe noemt U: Vlees of uien bruin braden (fruiten, fritten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22851 |
fuik |
fuik:
foek (L426p Buchten)
|
fuik [SGV (1914)]
III-3-2
|
17807 |
gaan |
gaan:
goan (L426p Buchten)
|
gaan [SGV (1914)]
III-1-2
|