33321 |
grond waarop de boerderij staat |
goed:
gōt (L426p Buchten)
|
Vaak zijn boerderijen op een natuurlijke lichte verhoging in het terrein gebouwd. Naast de meer algemene benamingen van de plek waarop het bedrijf ligt, vinden we dan ook enkele specifiek op die hoogte betrekking hebbende benamingen. Ze staan achter in het lemma bijeen. [N 5A, 74a; A 10, 1; monogr.]
I-6
|
33674 |
grond, aarde |
aarde:
ē̜rt (L426p Buchten),
grond:
gronjtj (L426p Buchten)
|
De algemene benaming. [S 1, 7, 11, 42; Wi 52; R III, 5, 6, 7, 8; L A1, 150; Vld.; N 18, add.; monogr.]
I-8
|
30722 |
gronden |
grondverven:
gront˲vɛrǝvǝ (L426p Buchten)
|
Een grondverflaag aanbrengen. [N 67, 72a]
II-9
|
27829 |
grondgalerij |
grondgalerij:
grondgalerij (L426p Buchten
[(Maurits)]
[Maurits]),
gronjtjgalǝri (L426p Buchten
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Galerij, in de strijkrichting van de koollaag gedreven, die ligt op het niveau van de verdieping. De grondgalerij wordt in voorkomende gevallen gebruikt voor de afvoer van de gewonnen kolen. Zie ook het lemma Vervoergalerij. Wat betreft de woordtypen "zoolstol" en "zoolbaan", volgens Lochtman (pag. 50) is de eerstgenoemde term van toepassing op een grondgalerij die in aanleg is. Is de galerij gereed, dan spreekt men in Q 121 van een "zoolbaan". De invuller uit Q 33 merkt over de grondgalerij op dat men die op de mijn Emma tot ongeveer 1946 gebruikte. Het was een horizontale gang door de koollaag. De zegsman uit Q 15 bevestigt dit voor de mijn Maurits en voegt daar nog bij dat een grondgalerij nooit kaarsrecht ("zoolbaan") kon zijn omdat de koollaag nooit geheel vlak lag. [N 95, 374; monogr.; N 95, 279; N 95, 280; N 95, 926; N 95, 929]
II-5
|
30759 |
grondpapier |
grondpapier:
grontjpapīr (L426p Buchten)
|
Het papier dat onder het eigenlijke behang wordt aangebracht. Uit het woordtype 'gazettenpapier' blijkt dat ook krantenpapier als grondpapier werd gebruikt. Volgens de invuller uit Q 32 gebeurde dit echter alleen bij arme mensen. [N 67, 92c]
II-9
|
30597 |
grondverf |
grondverf:
grontj˲[verf] (L426p Buchten)
|
Verf die dient als ondergrond voor een dekverf. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [N 67, 18b]
II-9
|
24951 |
grondwater |
grondwater:
gronjdwater (L426p Buchten)
|
grondwater, water dat zich in de grond bevindt oa doordat regenwater door de losse bovengrond tot op een harde laag zakt [zakwater, kwelm] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20346 |
grootmoeder |
bes:
bèsch (L426p Buchten),
bèsj (L426p Buchten),
grootmoeder:
groatmooder (L426p Buchten, ...
L426p Buchten),
groatmooder∂ (L426p Buchten),
grootmooder (L426p Buchten)
|
grootmoeder [DC 05 (1937)], [SGV (1914)] || grootmoeder; ik ga bij - en grootmoeder logeren; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || grootmoeder; ik ga bij grootvader en grootmoeder logeren; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
20345 |
grootouders |
grootouders:
groatauwers (L426p Buchten)
|
grootouders [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
25007 |
grootte |
grootte:
grø͂ͅtte (L426p Buchten)
|
grootte [SGV (1914)]
III-4-4
|