17901 |
stoten |
stoten:
sjtôôte (L323p Buggenum)
|
stoten, stuiken [SGV (1914)]
III-1-2
|
20534 |
stoven |
smoren:
schmoore (L323p Buggenum),
stoven:
sjtoave (L323p Buggenum)
|
stoven (ww.) [SGV (1914)] || stoven; Hoe noemt U: Met weinig vet op laag vuur gaar laten worden (smoeren, stoven, wallen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21249 |
straat |
straat:
szjtroat (L323p Buggenum)
|
straat [DC 02 (1932)]
III-3-1
|
20301 |
straf geven |
straf geven:
sjtroaf gêve (L323p Buggenum),
straffen:
sjtroave (L323p Buggenum)
|
straf geven [SGV (1914)] || straffen [SGV (1914)]
III-2-2
|
18776 |
streng |
streen:
štrēn (L323p Buggenum)
|
Een streng garen, een gewonden en veelal ineengedraaide bundel waarin garen in de handel komt. De woordtypen lood, half lood, loodje en onsje duiden op een bepaalde hoeveelheid gewicht garen. [N 62, 56c; L 7, 58; L 28, 14; Gi 1.IV, 25; MW; S 36; monogr.]
II-7
|
19083 |
streng (bn.) |
strang:
sjtrang (L323p Buggenum)
|
streng (bijv. nw.) [SGV (1914)]
III-1-4
|
18777 |
streng garen [cf. wld ii.7: 24-25] |
streen:
sjtreen (L323p Buggenum)
|
streng (garen) [SGV (1914)]
III-1-3
|
22085 |
stro |
struu:
štrø̄ (L323p Buggenum)
|
Halmen van gedorst koren. De algemene benaming. Zie ook de toelichting bij paragraaf 6.4. [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 83]
I-4
|
21093 |
stroef |
sleeuw:
sjlêê tenj (L323p Buggenum)
|
sleeuwe tanden [SGV (1914)]
III-2-3
|
32988 |
strohalm |
toeke/festuca:
tukǝ (L323p Buggenum
[(in de uitdrukking toeke trekken "strootje trekken")]
)
|
In dit lemma staan de opgaven bijeen die uitdrukkelijk op de gedroogde halm slaan en voor zover deze afwijken van het algemene woord voor halm in het vorige lemma. Zie de toelichting bij het vorige lemma. Zie echter vooral de lemma''s 6.1.24 - 6.1.27 over stro. [N P, 4b; L 25, 15; monogr.; add. uit JG 1a, 1b; S 12; Wi 13]
I-4
|