e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Buggenum

Overzicht

Gevonden: 1532
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kletsen [snateren] snateren: sjnatere (Buggenum) snateren [SGV (1914)] III-3-1
kletsen [zeveren] zeveren: zeivere (Buggenum) zeveren [SGV (1914)] III-3-1
kletsen [zwetsen] zwetsen: Van Dale: zwetsen, luidruchtig en onbedachtzaam spreken, m.n. grootspreken, snoeven.  zjwetse (Buggenum) zwetsen [SGV (1914)] III-3-1
kletswijf bebbelaar: bebbelêêr (Buggenum), kalbaard: kalbaart (Buggenum), zwetsmuil: Opm. arm.  zjwetsmoel (Buggenum) klappei [SGV (1914)] III-3-1
klit klit: klĕt (Buggenum) klis (plant) [SGV (1914)] III-4-3
klonteren klonteren: kluntjere (Buggenum) klonteren; Hoe noemt U: Tot klonters koken, gezegd van b.v. pap (koeken, klonteren) [N 80 (1980)] III-2-3
kluit aarde kloot: klōt (Buggenum), kluit: klūt (Buggenum) [N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.] I-8
kluwen bol: bŏl (Buggenum) kluwen [SGV (1914)] III-1-3
knecht knecht: eine noewe knecht (Buggenum) knecht, een nieuwe ~ [SGV (1914)] III-3-1
knecht, algemeen knecht: knęxt (Buggenum) [L 1, a-m; S 26; Wi 8; monogr.; add. uit S 6] I-6