33153 |
haksel |
haksel:
hɛksǝl (Q096p Bunde)
|
Het kortgehakte stro, op de snijbok of in de hakselmachine, werd vroeger, samen met haver, gekookt en aan de beesten gevoerd. Als het iets grover gesneden was werd het ook wel als strooisel in de potstal gebruikt. Zie ook het lemma ''bussel kort stro'' (6.1.29). Zie voor de fonetische documenatie van het woorddeel [stro] het lemma ''stro'' (6.1.24). [JG 1b, 2c; L 1, a-m; L 26, 11; S 12; Wi 51; monogr.]
I-4
|
17627 |
hals |
hals:
hals (Q096p Bunde),
hàls (Q096p Bunde)
|
hals [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18236 |
halssnoer |
collier (fr.):
collier (Q096p Bunde)
|
aan een snoer geregen kralen, parels, enz. als halssieraad [toer, snoer, ketting, karkant, collier] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
17659 |
hand |
hand:
hand (Q096p Bunde),
hànd (Q096p Bunde)
|
hand [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17661 |
handen (kindernamen) |
knoemeltjes:
knoemelkes (Q096p Bunde),
polletjes:
poelekes (Q096p Bunde),
pollekes (Q096p Bunde)
|
hand: kinderwoorden (pol, polleke, poeleke] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17660 |
handen (spotnamen) |
fikken:
fikke (Q096p Bunde),
fikkes:
fikkes (Q096p Bunde),
jatten:
jatte (Q096p Bunde, ...
Q096p Bunde),
klauwen:
klawe (Q096p Bunde),
klawwe (Q096p Bunde),
Plat.
klàwə (Q096p Bunde),
knoken:
Plat.
knōkə (Q096p Bunde),
poten:
Plat.
poitə (Q096p Bunde)
|
[N 10 (1961)]hand [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17662 |
handpalm |
handpalm:
handpam (Q096p Bunde)
|
palm van de hand [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18256 |
handschoen |
haas:
hèisje (Q096p Bunde)
|
handschoen - handschoenen [ZND 01 (1922)]
III-1-3
|
33314 |
handvat van de sikkel |
handvat:
hant˲vat (Q096p Bunde)
|
Korte houten gedeelte waaraan het mes bevestigd is. Hiermee hield men de sikkel vast. [N 18, 79a; monogr.]
I-5
|
33040 |
handvat van de zicht |
handvat:
hant˲vat (Q096p Bunde)
|
De steel van de zicht bestaat uit één stuk hout. Het bovenste deel ervan is scherp gebogen. Dit deel dient als handvat waarmee men de zicht hanteert. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 en afbeelding 5. Vergelijk de lemma''s over de handvatten aan de steel van de zeis (3.2.4 - 3.2.7) in aflevering I.3. In de volgende plaatsen werd hetzelfde antwoord gegeven als voor "steel" (zie het lemma ''steel van de zicht'', 4.3.2): K 278, L 164, 288a, 296, 314, 320, 327, 330, 378, 381, 381b, 422, 426, 429, 431, P 175, Q 14, 15, 33, 71, 90, 93, 96, 99, 121, 197, 198b, 201, 207.' [N 18, 70b; JG 1a, 1b; A 14, 9; L 45, 9; monogr.]
I-4
|