| 20123 |
miauwen |
miauwen:
mejoͅuə (P182p Buvingen)
|
miauwen [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
| 24901 |
middag (s middags) |
noen:
nŏĕwn (P182p Buvingen)
|
middag [RND]
III-4-4
|
| 33785 |
middendeel van het paard |
pens:
pɛns (P182p Buvingen)
|
De middel- of middenhand van het paard, in tegenstelling met ''voorste deel van het paard tot achter de voorbenen'' (3.1.3) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [JG 1a, 1b; N 8, 12]
I-9
|
| 31586 |
middennaafbanden |
dombanden:
dombānt (P182p Buvingen)
|
De ijzeren banden om het brede gedeelte van de naaf, aan weerszijden van de spaken. Zie ook afb. 214 en de lemmata ɛmuilbandɛ en ɛachternaafbandɛ.' [N G, 43e; N 17, 60; JG 1a; JG 1b; L 39, 22 add.; monogr.; div.]
II-11
|
| 33094 |
mijt afdekken |
wijpen:
wē̜pǝ (P182p Buvingen)
|
De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
| 17833 |
moe |
moe:
muu (P182p Buvingen),
myi (P182p Buvingen)
|
moe [RND] || Wij zijn moe en we hebben dorst. [ZND 04 (1924)]
III-1-2
|
| 20331 |
moeder |
moeder:
mojər (P182p Buvingen)
|
moeder [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
| 19940 |
moer |
vooi:
vui (P182p Buvingen, ...
P182p Buvingen)
|
voedster, vrouwtjes konijn [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
| 33556 |
moestuinx |
hof:
hof (P182p Buvingen, ...
P182p Buvingen,
P182p Buvingen)
|
[Goossens 1b (1960)] [ZND 04 (1924)] [ZND 04 (1924)]
I-7
|
| 32858 |
mol |
dol:
do ̞l (P182p Buvingen)
|
Het in de grond levend, zwart zoogdier iets groter dan een muis dat de molshopen opwerpt; het heeft een spitse snuit en graafklauwen: Talpa europaea. Hoewel niet alle mollesoorten blind zijn, wordt de mol algemeen voor blind gehouden. De boeren beschouwden het als een schadelijk dier op hun cultuurgrond, dat bestreden moest worden; bovendien was het bont van de mol gewild. Zie ook de toelichting bij het lemma ''molshoop''. Om de vergelijking van de lemma''s ''mol'' en ''molshoop'' te vergemakkelijken en daar in enkele streken hetzelfde woord voor mol en molshoop voorkomt, is ook hier het woord in z''n geheel gedocumenteerd en is zoveel mogelijk dezelfde volgorde in de woordtypen en de varianten aangehouden. In kaart 3 is door middel van toegevoegd zwart in een symbool of door een combinatie van symbolen aangegeven waar de woorden voor mol en molshoop identiek zijn. In kaart 4 is aangegeven waar het algemeen Nederlandse type mol het dialektwoord aan het vervangen is. [N 14, 80b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 18, 12; A 7, 6; L 1 a-m; L 1u, 165; L 3, 7; L 14, 10; L 16, 3; L B2, 311; L A1, 228; S 24; R 3, 21; Gwn 6, 9; add. uit RND 48 en 84; monogr.]
I-3
|