e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Buvingen

Overzicht

Gevonden: 871
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
miauwen miauwen: mejoͅuə (Buvingen) miauwen [Goossens 1b (1960)] III-2-1
middag (s middags) noen: nŏĕwn (Buvingen) middag [RND] III-4-4
middendeel van het paard pens: pɛns (Buvingen) De middel- of middenhand van het paard, in tegenstelling met ''voorste deel van het paard tot achter de voorbenen'' (3.1.3) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [JG 1a, 1b; N 8, 12] I-9
middennaafbanden dombanden: dombānt (Buvingen) De ijzeren banden om het brede gedeelte van de naaf, aan weerszijden van de spaken. Zie ook afb. 214 en de lemmata ɛmuilbandɛ en ɛachternaafbandɛ.' [N G, 43e; N 17, 60; JG 1a; JG 1b; L 39, 22 add.; monogr.; div.] II-11
mijt afdekken wijpen: wē̜pǝ (Buvingen) De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
moe moe: muu (Buvingen), myi (Buvingen) moe [RND] || Wij zijn moe en we hebben dorst. [ZND 04 (1924)] III-1-2
moeder moeder: mojər (Buvingen) moeder [ZND 01 (1922)] III-2-2
moer vooi: vui (Buvingen, ... ) voedster, vrouwtjes konijn [Goossens 1b (1960)] III-2-1
moestuinx hof: hof (Buvingen, ... ) [Goossens 1b (1960)] [ZND 04 (1924)] [ZND 04 (1924)] I-7
mol dol: do ̞l (Buvingen) Het in de grond levend, zwart zoogdier iets groter dan een muis dat de molshopen opwerpt; het heeft een spitse snuit en graafklauwen: Talpa europaea. Hoewel niet alle mollesoorten blind zijn, wordt de mol algemeen voor blind gehouden. De boeren beschouwden het als een schadelijk dier op hun cultuurgrond, dat bestreden moest worden; bovendien was het bont van de mol gewild. Zie ook de toelichting bij het lemma ''molshoop''. Om de vergelijking van de lemma''s ''mol'' en ''molshoop'' te vergemakkelijken en daar in enkele streken hetzelfde woord voor mol en molshoop voorkomt, is ook hier het woord in z''n geheel gedocumenteerd en is zoveel mogelijk dezelfde volgorde in de woordtypen en de varianten aangehouden. In kaart 3 is door middel van toegevoegd zwart in een symbool of door een combinatie van symbolen aangegeven waar de woorden voor mol en molshoop identiek zijn. In kaart 4 is aangegeven waar het algemeen Nederlandse type mol het dialektwoord aan het vervangen is. [N 14, 80b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 18, 12; A 7, 6; L 1 a-m; L 1u, 165; L 3, 7; L 14, 10; L 16, 3; L B2, 311; L A1, 228; S 24; R 3, 21; Gwn 6, 9; add. uit RND 48 en 84; monogr.] I-3