17606 |
kuiltje (in de kin / wangen) |
kuiltje:
köuilke (Q095a Caberg)
|
Kuiltje in de wang: een kuiltje in de wang, bijv. als men lacht (putje). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
20463 |
kuis, ingetogen |
fatsoenlijk:
fetsoenlik (Q095a Caberg),
net:
net (Q095a Caberg)
|
kuis; rein van zeden; maagdelijk; ingetogen; zich onthoudend van zinnelijk genot [kuis, kies, zuiver] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
18869 |
kwaad weglopen |
kwaad weglopen:
koed wegloupe (Q095a Caberg)
|
kwaad weglopen [horsen, hoorsen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19314 |
kwaadspreekster |
klappei:
klapeij (Q095a Caberg),
klappende ekster:
de klappende eekster (Q095a Caberg),
kletswijf:
e kletswief (Q095a Caberg),
kwaaitong:
⁄n koej tong (Q095a Caberg)
|
een vrouw die graag kwaad spreekt [kwadetong, vuiletong, kommeer, blameer, klapei] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18981 |
kwaadspreker |
kwaaitong:
⁄n koej tong (Q095a Caberg)
|
iemand die altijd kwaad spreekt van anderen [insteker] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17983 |
kwaal |
kwaal:
kwaol (Q095a Caberg, ...
Q095a Caberg)
|
kwaal [DC 02 (1932)] || Kwaal: langdurige of telkens terugkerende ziekte (kwaal, klets, muik). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24341 |
kwaken |
kwaken:
WBD/WLD
kwaake (Q095a Caberg)
|
Hoe noemt u een kwakend geluid maken, gezegd van kikkers (kwaken) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
18156 |
kwakzalver |
kwakzalver:
kwakzalver (Q095a Caberg)
|
Kwakzalver: iemand die onbevoegd de geneeskunde beoefent en vaak nutteloze dingen, middelen tegen alle mogelijke ziektes verkoopt (charlatan, plak, polak, kwakkelaar, waterziender, pisdokter, kwakzalver). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18244 |
kwastje aan een halsketting |
kwastje:
kweskes (Q095a Caberg)
|
gouden kwastjes aan een halsketting [trosjes] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
21344 |
kwellen |
judassen:
judasse (Q095a Caberg),
koeioneren (<fr.):
koejonneere (Q095a Caberg),
kwellen:
kwelle (Q095a Caberg),
plagen:
plaoge (Q095a Caberg),
tempteren:
temteere (Q095a Caberg),
toeken:
toeke (Q095a Caberg),
transeneren:
Van Dale: transeneren, (gew.) kwellen, plagen, mishandelen.
transeneere (Q095a Caberg)
|
lichamelijk of geestelijk leed veroorzaken [plagen, kwellen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|